ECLI:NL:RBDHA:2023:5695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 566
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, een huurder van een woning, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe Rijnland, die de WOZ-waarde van de woning had vastgesteld op € 142.000. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en voerde aan dat de woning verouderd was en in slechte staat verkeerde. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij als huurder geen direct financieel gevolg ondervond van de vastgestelde WOZ-waarde. Hierdoor werd het beroep ongegrond verklaard.

Daarnaast had eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank erkende dat de redelijke termijn was overschreden, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen. Dit kwam voort uit het feit dat eiser een machtiging had getekend waarin hij instemde met de cessie van vorderingen aan zijn gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd zou worden voor de geleden spanning en frustratie. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en legde geen proceskostenveroordeling op.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/566

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het jaar 2021 vastgesteld op € 142.000.
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023.
Namens verweerder zijn mr. [naam 1] en [naam 2] verschenen. Gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 februari 2023 aan WOZverminderen.nl, t.a.v. de heer B. de Jong LL.B. op het postbusadres Postbus [postbusnummer] te [postcode] [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 februari op het PostNL-punt is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is huurder van de woning. De woning is een etagewoning met balkon en berging. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 59 m2.

Geschil2. In geschil is of eiser een belang heeft bij het instellen van beroep tegen de beschikking, en zo ja, of verweerder de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de waarde van de woning op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Hiertoe voert eiser aan dat de woning verouderd is, de badkamer en keuken vies zijn en gedateerd. De kozijnen en het schilderwerk zijn aan vervanging toe. Er is geen sprake van een gemiddelde staat van onderhoud. Verder wijst eiser erop dat de woning energielabel E heeft. Eiser voert daarnaast aan dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte heeft geweigerd de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem toe te zenden. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Tenslotte verzoekt eiser om vergoeding van immateriële schade.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij onderhavige beroepsprocedure. Met betrekking tot de waarde stelt verweerder zich op het standpunt dat de waarde van de woning op het juiste bedrag is vastgesteld. Hij verwijst hiertoe naar de door hem overgelegde waardematrix waarbij de waarde van de woning op € 155.720 is getaxeerd. Hierbij is rekening gehouden met een kwaliteit/luxe van de woning van ondergemiddeld. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat hij geen verplichting heeft om in de bezwaarfase stukken aan eiser te zenden. Eiser heeft bovendien geen gebruik gemaakt van zijn inzagerecht.
Beoordeling van het geschil
5. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser, die huurder is van de woning, geen direct financieel gevolg ondervindt van een wijziging van de onderhavige vastgestelde WOZ-waarde. Dit is de rechtbank ook verder niet gebleken. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiser een materieel procesbelang heeft omdat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht). [1]
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank komt niet meer toe aan een beoordeling van de hoogte van de door verweerder voor de woning vastgestelde WOZ-waarde.
7. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005. [2] In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. [3] Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 19 maart 2021 en de uitspraak van de rechtbank is van 13 april 2023. Daarmee is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn met nog geen maand.
8. Los van het onder 5 overwogene, heeft eiser een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle vorderingen uit hoofde van vergoedingen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten voor een deskundige, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen ter zake van overschrijding van de redelijke termijn aan zijn gemachtigde worden gecedeerd en dat de genoemde vergoedingen rechtstreeks op de rekening van gemachtigde worden overgemaakt. Voor zover deze bedragen (vanwege verrekening of anderszins) toch naar eiser worden overgemaakt, dan is hij uit hoofde van de machtiging verplicht de vergoeding over te maken naar gemachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts voorzitter, en mr. A.D. van Riel en
mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9076
2.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
3.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.