In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres, een huurder van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 232.000. Eiseres stelde dat deze waarde te hoog was en verzocht om een lagere taxatie van € 205.000, onderbouwd met een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang had bij het beroep, omdat zij geen direct financieel gevolg ondervond van de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was om de hoogte van de WOZ-waarde te beoordelen.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank erkende dat de redelijke termijn was overschreden met 1 maand en 10 dagen, maar oordeelde dat er geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toegekend kon worden. Dit was gebaseerd op de machtiging die eiseres had getekend, waarin stond dat eventuele vergoedingen aan haar gemachtigde zouden worden gecedeerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet persoonlijk gecompenseerd zou worden voor de geleden spanning en frustratie. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond.