ECLI:NL:RBDHA:2023:5645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
NL23.9136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 18 september 2022 illegaal Italië is ingereisd en dat Italië op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Italië momenteel geen asielzoekers kan opvangen door een tekort aan opvangfaciliteiten. Hij heeft verwezen naar een circular letter van de Italiaanse autoriteiten en een rapport van AIDA, waarin wordt gesteld dat de Italiaanse asielprocedure gebrekkig is en leidt tot onmenselijke behandeling.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de circular letter en het AIDA-rapport, niet overtuigend geacht om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9136

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.9137, op 12 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 5 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 18 september 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening met ingang van 18 januari 2023 vaststaat.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Italië niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op dit moment vinden er op verzoek van de Italiaanse autoriteiten geen overdrachten plaats naar Italië, vanwege een tekort aan opvangfaciliteiten. Eiser meent dat geen sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. In Italië is geen sprake van adequate opvang voor asielzoekers en ten aanzien van Italiaanse asielprocedure is sprake van systeemfouten die resulteren in een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. [3]
Ter onderbouwing verwijst eiser naar een circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, het rapport van AIDA over Italië van 20 mei 2022 en het arrest Jawo tegen Duitsland van het Hof van Justitie [4] van 19 maart 2019. [5] Eiser beroept zich verder op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht [6] , Haarlem [7] en Arnhem. [8]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is voorts dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling [9] bevestigd. [10] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [11]
5. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat Italië namens hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Het AIDA-rapport waarnaar eiser heeft verwezen is reeds meegenomen in de hierboven genoemde uitspraken van de Afdeling waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog steeds uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook de circular letter geeft geen aanleiding om af te zien van overdracht aan Italië. Uit deze circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt enkel dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in haar oordeel gesteund door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië.
6. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [12] en 30 oktober 2020 [13] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [14] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
Bovendien staat het tijdelijk beletsel er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Eisers beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht, Haarlem en Arnhem slaagt daarom niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2019:218.
6.Van 29 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5701 en van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1831.
7.Van 20 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2795.
8.Van 29 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1782.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.In de uitspraken van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.
11.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).