ECLI:NL:RBDHA:2023:5642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
NL23.8760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de stelling dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 12 april 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft echter aangevoerd dat er sprake is van een fundamentele systeemfout in Italië, waardoor de overdracht niet kan plaatsvinden. De rechtbank heeft deze argumenten van eiser niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de tijdelijke opschorting van overdrachten door Italië geen grondslag vindt in de Dublinverordening en dat er geen bewijs is dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat de situatie in Italië niet zodanig is dat de overdracht aan Italië niet kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8760

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.8761, op 12 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 19 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 6 juli 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening met ingang van 11 december 2022 vaststaat.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Immers uit de circular letter van 5 december 2022 volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om tijdelijke opschorting van de overdrachten aan Italië omdat er op dit moment geen opvangplaatsen zijn. Hieruit volgt reeds dat sprake is van een fundamentele systeemfout als bedoel in het arrest Jawo van het Hof van Justitie. [3] Er is niet langer sprake van een tijdelijk overdrachtsbeletsel nu deze situatie al ruim vier maanden duurt en niet duidelijk is wanneer er weer overdrachten aan Italië zullen plaatsvinden. Bovendien voorziet de Dublinverordening niet in de bevoegdheid voor lidstaten om de verplichtingen die uit de Dublinverordening voortvloeien eenzijdig op te schorten. Verder is niet gebleken dat Italië gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om hulp in te roepen van, bijvoorbeeld de Europese Commissie, voor dit probleem omdat sprake is van bijzondere druk op het asielstelsel. [4] Tot slot staat op dit moment vast dat Italië niet kan voldoen aan de op hem rustende om adequate opvang te verstrekken. Reeds daarom moet het beroep gegrond worden verklaard. Het is rechtens onjuist om pas op het moment dat de overdracht kan plaatsvinden te beoordelen of opvang in Italië beschikbaar is. Immers indien dit beroep ongegrond wordt verklaard kan eiser alleen nog opkomen tegen de feitelijke overdracht door daartegen bezwaar te maken. Dit betreft geen vergelijkbare rechtsingang.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is voorts dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling [5] bevestigd. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. Verweerder heeft in de circular letter terecht geen aanleiding gezien om af te zien van overdracht aan Italië. Uit deze circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt enkel dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Uit de brief volgt bovendien dat de Italiaanse autoriteiten niet onverschillig staan ten aanzien van de opvangproblemen op dit moment in hun land. Door het opschorten van de overdrachten voorkomen zij juist dat Dublinclaimanten na hun overdracht het risico lopen om in Italië zonder opvang te komen zitten. De rechtbank ziet zich hierbij gesteund in dit oordeel door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië. Eiser heeft tot slot geen andere informatie overgelegd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat Italië namens eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
6. De beroepsgrond dat de tijdelijke opschorting door de Italiaanse autoriteiten geen grondslag vindt in de Dublinverordening slaagt evenmin. De rechtbank verwijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [7] en 30 oktober 2020 [8] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Daar komt bij dat de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [9] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten heeft geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het tijdelijke beletsel staat er dan ook niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure.
7. Dat op dit moment zou vaststaan dat Italië niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet, volgt de rechtbank dan ook niet. Anders dan eiser stelt is geen sprake van een uitgestelde beoordeling over de beschikbaarheid van en toegang tot opvangvoorzieningen. Verweerder mag gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vooralsnog van uitgaan dat overdracht aan Italië weer zal plaatsvinden op het moment dat Italië zijn tijdelijke probleem met de opvang in voldoende mate heeft verholpen.
8. De enkele vraag of Italië gebruikt heeft gemaakt van de mogelijkheid om hulp in te schakelen op grond van artikel 33 van de Dublinverordening om de situatie in Italië te op deze manier verbeteren doet niet af aan het feit Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van een asielaanvraag is immers beperkt tot enkele artikelen van de Dublinverordening. Artikel 33 van de Dublinverordening valt buiten dit bereik en heeft daarom geen invloed op de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Arrest Jawo van 19 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Op grond van artikel 33 van de Dublinverordening.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.In de uitspraken van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.