ECLI:NL:RBDHA:2023:561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
NL20.9846 NL20.9850 NL20.11318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over asielaanvragen en bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 4 november 2020. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank de beroepen van de opposanten, een moeder en dochter, gegrond, omdat verweerder niet tijdig had beslist op hun asielaanvragen. De rechtbank oordeelde dat verweerder een bestuurlijke dwangsom aan de opposanten verschuldigd was en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten. De opposanten hebben verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar hebben geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat in verzet alleen kan worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft besloten tot vereenvoudigde behandeling van de beroepen. De opposanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hun asielaanvragen inhoudelijke samenhang vertonen, en dat de proceskosten ten onrechte als samenhangend zijn beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de opposanten gelijktijdig Nederland zijn ingereisd en hun asielaanvragen hebben ingediend, en dat er op basis van hun gezinsbanden inhoudelijke samenhang kan worden aangenomen. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak juist was en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.9846, NL20.9850 en NL20.11318
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2] en [nummer 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

Mukaddes Gökyar, opposante 1

[naam 1], opposant,
[naam 2], opposante 2
gezamenlijk te noemen opposanten,
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),

Procesverloop

Bij uitspraak van 4 november 2020 heeft de rechtbank de beroepen van opposanten tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan opposanten een bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. Ook heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van opposanten.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Opposanten hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In verzet kan in beginsel uitsluitend worden beoordeeld of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling van de beroepen is overgegaan.
2. Opposanten stellen zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hun asielaanvragen een zodanige samenhang hebben dat redelijkerwijs moest worden geconcludeerd dat verweerder voor hen samen slechts één dwangsom heeft verbeurd. Dat het in dit geval een moeder en dochter betreft, is volgens opposanten niet van doorslaggevend belang. Hierbij verwijzen ze naar enkele uitspraken van deze rechtbank. [1] Opposanten stellen inmiddels te zijn gehoord en in het bezit te zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel op eigen gronden. Ook voor de te vergoeden proceskosten heeft de rechtbank volgens opposanten ten onrechte samenhang aangenomen, omdat zij afzonderlijk van elkaar beroep hebben ingesteld en verweerder de zaken ook apart zonder samenhang heeft behandeld.
3. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag naar de redelijke toepassing van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb betrokken dat opposant en opposante 1 gehuwd zijn en met opposante 2 een gezin vormen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen, kan dan worden aangenomen dat tussen de aanvragen van gezinsleden inhoudelijke samenhang bestaat. [2] Opposanten zijn gelijktijdig Nederland ingereisd en hebben gelijktijdig hun asielaanvragen ingediend. Met de stelling dat de familieband niet van doorslaggevend belang is, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding bestaat om geen samenhang aan te nemen. Opposanten hebben niet onderbouwd waarom de door hen genoemde uitspraken op hun persoonlijk van toepassing zijn. Ten tijde van de uitspraak de rechtbank op de beroepen van opposanten waren zij nog niet inhoudelijk gehoord, zodat in zoverre voor de rechtbank geen grond bestond om geen samenhang aan te nemen.
4. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot het kennelijke oordeel is gekomen dat verweerder aan opposanten tezamen slechts éénmaal bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
5. Ook is voor de vaststelling van de aan de zijde van opposanten gemaakte proceskosten terecht samenhang aangenomen tussen de beroepen. De omstandigheid dat opposanten op 1 mei 2020 en 25 mei 2020 afzonderlijk beroep hebben ingesteld leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie, nu opposanten niet hebben gesteld dat hiervoor een procedureel-inhoudelijke aanleiding voor bestond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Twee uitspraken met vindplaatsen ECLI:NL:RBDHA:2020:3483, ECLI:NL:RBDHA:2019:11286; daarnaast een uitspraak van 17 december 2019, zaaknummer NL19.25737 en NL19.25738.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 juli 2020, r.o. 5.1 (ECLI;NL:RVS:2020:1624).