ECLI:NL:RBDHA:2020:3483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL19.21587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet toekennen van dwangsom bij inwilligende asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Turkse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die op 16 augustus 2019 was ingewilligd, maar kreeg geen dwangsom toegekend, terwijl haar echtgenoot dat wel had ontvangen. Eiseres stelde dat er geen sprake was van inhoudelijke samenhang tussen hun aanvragen, aangezien zij beiden zelfstandig een asielaanvraag hadden ingediend en elk een eigen asielrelaas hadden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom er slechts één dwangsom zou moeten worden toegekend. De rechtbank benadrukte dat artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt dat bij meerdere aanvragers ook meerdere dwangsommen verschuldigd zijn, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de dwangsom aan eiseres ook moet worden toegekend. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.21587

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.C. Westermann-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 16 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van 19 september 2018 van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) voor haar en haar minderjarige zoon ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze vergunning is verleend met ingang van 19 september 2018 en geldig tot 19 september 2023.Eiseres heeft op 13 september 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is van Turkse nationaliteit en geboren op [geboortedatum 1] . Haar minderjarige zoon: [zoon] is ook van Turkse nationaliteit en geboren op [geboortedatum 2] . Op 4 juli 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar asielaanvraag. Bij het bestreden besluit van 16 augustus 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres en haar zoon ingewilligd en geen dwangsom toegekend aan eiseres. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat aan de echtgenoot van eiseres een dwangsom is toegekend van € 812,-. Nu er in de zaken van eiseres en haar echtgenoot sprake is van een inhoudelijke samenhang, wordt het dwangsombedrag slechts eenmaal uitgekeerd.
2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op het niet toekennen van een dwangsom. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan haar een afzonderlijke dwangsom toegekend had moeten worden. Zij en haar echtgenoot hebben ieder zelfstandig een asielaanvraag gedaan en hebben allebei zelfstandig de Algemene Asielprocedure doorlopen. Zij hebben beiden op hun eigen merites een inwilligende beslissing gekregen. Er is daarom geen sprake van één aanvrager in de zin van artikel 4:17, lid 7, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar van afzonderlijke aanvragers.
Ter zitting heeft eiseres gewezen op de wetsgeschiedenis [1] van deze bepaling. Daaruit volgt dat bij meerdere aanvragers, meerdere dwangsommen verleend worden. Eiseres wijst op voorbeelden in de jurisprudentie [2] waaruit blijkt dat volstaan kan worden met één dwangsom als sprake is van nagenoeg identieke verzoeken of als sprake is van meerdere verzoeken van één aanvrager. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij aan eiseres geen dwangsom is verschuldigd. Daartoe voert verweerder aan dat de samenhang tussen de aanvragen bepalend is voor het toekennen van een dwangsom. Hoewel eiseres en haar echtgenoot afzonderlijke asielaanvragen hebben ingediend, neemt dit niet weg dat zij hun aanvragen gelijktijdig hebben ingediend. Hun aanvragen geven blijk van een dusdanige onderlinge inhoudelijke samenhang, dat ook eenzelfde toetsingskader aan de orde is. Eiseres en haar echtgenoot hebben vanwege de problemen die zij als gezin vanwege het aanhangen van de Gülen-beweging hebben ondervonden, een asielvergunning gekregen. In zo'n situatie brengt een redelijke toepassing van artikel 4:17, zevende lid, Awb, met zich mee dat slechts één dwangsom is verschuldigd bij het uitblijven van besluiten op die aanvragen. Verweerder verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 december 2018 [3] en een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 oktober 2018 [4] .
4. Artikel 4:17 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
(…)
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 4:17, zevende lid, Awb blijkt dat het uitgangspunt is dat bij meerdere aanvragers meerdere dwangsommen zijn verschuldigd. Dit volgt ook uit de wetsgeschiedenis van artikel 4:17, zevende lid, Awb. Uit de door partijen overgelegde jurisprudentie volgt dat op deze regel uitzonderingen mogelijk zijn. Zo overwoog de CRvB in de uitspraak van 4 mei 2017 [5] dat een uitzondering op het beginsel dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is in de volgende situatie behoort te gelden. De aanvragen zijn (nagenoeg) gelijktijdig gedaan en hangen inhoudelijk zodanig met elkaar samen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Daarnaast heeft voor ieder besluit te gelden dat sprake moet zijn geweest van een desbetreffende schriftelijke ingebrekestelling.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres een eigen asielaanvraag heeft ingediend en zich in het nader gehoor niet (alleen) heeft beroepen op het relaas van haar echtgenoot. Uit het procesdossier blijkt dat zij een eigen asielrelaas heeft. In het nader gehoor is op pagina 22 haar asielrelaas door verweerder als volgt samengevat: “u heeft verklaard dat u een aanhanger bent van de Gülenbeweging. U heeft verklaard dat er een onderzoek van de Turkse autoriteiten jegens u is gestart vanwege het feit dat u een aanhanger bent van de Gülenbeweging. U vreest voor vervolging door de Turkse autoriteiten vanwege het zijn van een aanhanger van de Gülenbeweging.”
De asielaanvragen van eiseres en haar echtgenoot zijn (nagenoeg) gelijktijdig ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft in één brief (van 4 juli 2019) een ingebrekestelling verzonden voor zowel het uitblijven van een beslissing op de aanvraag van eiseres als de aanvraag van haar echtgenoot.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiseres een dwangsom is verschuldigd, omdat zij een eigen asielrelaas heeft. Gesteld noch gebleken is dat het asielrelaas van eiseres wordt onderbouwd door feiten of omstandigheden die haar echtgenoot betreffen, en dat daarom alleen ten aanzien van hem een dwangsom is verbeurd. Eiseres en haar echtgenoot zijn aan elkaar verwant, beiden Gülen-aanhangers, samen ingereisd en hebben op hetzelfde moment hun aanvragen ingediend. Omdat de kern van het asielrelaas van eiseres over haarzelf gaat, heeft verweerder in dit geval onvoldoende gemotiveerd dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. De omstandigheid dat er namens eiseres en haar echtgenoot in één brief een ingebrekestelling is verstuurd ten aanzien van beide asielverzoeken, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande en de omstandigheden van dit geval van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. De uitspraken waar verweerder naar heeft verwezen maken het voorgaande niet anders, nu deze uitspraken een andere situatie betreffen. Zo ziet de uitspraak van de Afdeling op toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb en in de uitspraak van de CRvB gaat het om een bezwaar van één belanghebbende voor meerdere besluiten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 Awb met zich brengt dat in het geval van eiseres ook een dwangsom wordt verbeurd. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op
een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze
uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 934, nr. 6
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1870; Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1352.