ECLI:NL:RBDHA:2023:5561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
22/2759 en 22/3240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte Nederlands paspoort vanwege verlies Nederlanderschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023, in de zaken met nummers 22/2759 en 22/3240, is het beroep van eiseres en haar minderjarige kinderen ongegrond verklaard. Eiseres, geboren in Turkije, had een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat zij het Nederlanderschap van rechtswege had verloren door het vrijwillig verkrijgen van de Turkse nationaliteit op 22 mei 2015. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet onder de uitzonderingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap valt en dat de aanvragen van haar kinderen ook niet in behandeling konden worden genomen, aangezien zij na het verlies van het Nederlanderschap zijn geboren. De rechtbank heeft de evenredigheid van het verlies van het Nederlanderschap en de gevolgen voor het Unieburgerschap beoordeeld en geconcludeerd dat er geen strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel of met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat eiseres en haar kinderen sinds 15 oktober 2022 weer in Nederland zijn gevestigd, maar dat de minister van Buitenlandse Zaken niet bevoegd was om een paspoort af te geven. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanvragen om afgifte van een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2759 en 22/3240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Turkije), eiseres,

mede namens de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
(gemachtigde: mr. F. Arslan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: I.S. IJserinkhuijsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de aanvragen om afgifte van een Nederlands paspoort van eiseres en haar minderjarige kinderen.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres en haar minderjarige kinderen bij afzonderlijke besluiten van 22 januari 2021 (primaire besluiten) niet in behandeling genomen. Met de besluiten van 16 maart 2022 (bestreden besluiten) op het bezwaar van eiseres en haar minderjarige kinderen is verweerder bij de weigering gebleven.
Eiseres en haar minderjarige kinderen hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk behandeld op 9 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de minderjarige kinderen en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
1.1
Eiseres en de minderjarige kinderen (hierna: de kinderen) hebben een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort. Deze aanvragen zijn niet in behandeling genomen. Omdat de beroepen van de minderjarige kinderen afhankelijk zijn van het beroep van eiseres zal de rechtbank eerst het beroep van eiseres bespreken en daarna dat van de kinderen.
1.2.
Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1991 in [geboorteplaats] met de Turkse nationaliteit. Bij Koninklijk Besluit van 23 december 1994 is zij samen met haar ouders genaturaliseerd en heeft zij met behoud van haar Turkse nationaliteit, het Nederlanderschap verkregen. Zij is op 6 augustus 2004 met haar ouders geëmigreerd naar Turkije. Op 11 februari 2010 heeft eiseres afstand gedaan van haar Turkse nationaliteit. Op 22 mei 2015 heeft zij de Turkse nationaliteit weer herkregen. Eiseres was op dat moment in het bezit van een Nederlands paspoort. Deze was geldig tot 14 februari 2019.
1.3.
Op 18 december 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij de Nederlandse ambassade in Ankara om afgifte van een nieuw Nederlands paspoort. Bij beschikking van 22 januari 2021 is geweigerd deze aanvraag in behandeling te nemen omdat -kort samengevat- eiseres het Nederlanderschap van rechtswege is verloren op 22 mei 2015 door het vrijwillig verkrijgen van de Turkse nationaliteit. Verweerder heeft verder vastgesteld dat eiseres niet onder één van de uitzonderingen van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), valt.
1.4.
Naar aanleiding van het arrest Tjebbes [1] , heeft verweerder een evenredigheidstoets
uitgevoerd en beoordeeld of eiseres door het verlies van het Nederlanderschap en daarmee ook van het Unieburgerschap zou worden geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van haar recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten.
1.5.
Op 19 januari 2021 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND)
geadviseerd dat het verlies van het Nederlanderschap voor eiseres geen onevenredige gevolgen heeft vanuit het oogpunt van het Unierecht.
1.6.
Verweerder heeft gelet daarop geoordeeld dat eiseres het Nederlanderschap sinds
22 mei 2015 niet meer bezit, zodat zij niet voldoet aan de eis van artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet. De aanvraag om een nieuw Nederlands paspoort is daarom niet in behandeling genomen.
1.7.
Omdat de eiseres de Nederlandse nationaliteit van rechtswege is verloren door de vrijwillige herkrijging van de Turkse nationaliteit op 22 mei 2015, hebben de kinderen het Nederlanderschap ook niet verkregen door geboorte. De kinderen zijn namelijk beiden na
22 mei 2015 geboren, op [geboortedag 2] 2018 en [geboortedag 3] 2020. Daarom zijn ook de aanvragen van de kinderen niet in behandeling genomen.
1.8.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vinden eisers in beroep?
2.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet wist dat het herkrijgen van de Turkse nationaliteit tot gevolg had dat zij haar Nederlandse nationaliteit zou verliezen. Indien zij dit had geweten, had zij anders gehandeld, gelet op de grote gevolgen die het verlies van het Nederlanderschap voor haar heeft. Eiseres is van mening dat er sprake is van strijd met de rechtszekerheid nu er geen besluit aan het verlies van het Nederlanderschap ten grondslag ligt. Voorts is er sprake van strijd met artikel 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (verder: VWEU). Er is bovendien sprake van schending van artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM). Tot slot stelt eiseres dat toepassing van de RWN in haar situatie onevenredig is en dit niet tot verlies van het Nederlanderschap kan leiden. Omdat eiseres stelt de Nederlandse nationaliteit niet te hebben verloren, hebben de kinderen bij hun geboorte de Nederlandse nationaliteit verkregen en zou ook aan hen een Nederlands paspoort moeten worden verstrekt.
Wat vindt verweerder in beroep?
2.2.
Verweerder blijft bij zijn eerder ingenomen standpunten. Verweerder merkt op dat de reden van de emigratie van eiseres naar Turkije in 2004 geen rol kan spelen bij de evenredigheidstoets, nu dit geen betrekking heeft op de eventuele uitoefening van Unierechten. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het voor haar onmogelijk is haar Nederlanderschap te herkrijgen vanwege het restrictieve toelatingsbeleid, stelt verweerder zich op het standpunt dat ook deze omstandigheid nergens toe kan leiden in het kader van de evenredigheid. Niet is gebleken dat eiseres op de peildatum concrete plannen had om gebruik te maken van haar Unierechten. Omdat eiseres ten tijde van hun geboorte niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, hebben eiseressen de Nederlandse nationaliteit evenmin verkregen door geboorte. De aanvragen om afgifte van een Nederlands paspoort zijn dan ook terecht niet in behandeling genomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
3.1.
Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen [2] , is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan.
3.2.
Ter zitting is gebleken dat eiseres en de kinderen sinds 15 oktober 2022 weer in Nederland zijn gevestigd en staan ingeschreven in de basisregistratie personen. De minister van Buitenlandse Zaken is daarom niet meer bevoegd tot het afgeven van een Nederlands paspoort. Op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Paspoortwet is de burgemeester namelijk bevoegd tot afgifte van een nationaal paspoort, voor zover het personen betreft die als ingezetene in de basisregistratie personen zijn ingeschreven met een adres in zijn gemeente. De vraag die de rechtbank daarom allereerst moet beantwoorden is of eiseres op dit moment nog procesbelang heeft bij haar beroep.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en de kinderen in hun bezwaarschrift hebben verzocht om vergoeding van de door hen gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed voor zover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarom is het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de in beroep aangevoerde gronden tegen het besluit vereist en bestaat daarbij nog belang [3] , nu dit mogelijk tot het oordeel kan leiden dat in dit besluit ten onrechte het standpunt is ingenomen dat de primaire besluiten niet hoefde te worden herroepen vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres en de kinderen procesbelang hebben en zal het beroep verder inhoudelijk behandelen.
Is sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel?
4.1.
Allereerst is de rechtbank met verweerder van oordeel dat van Nederlanders, vanuit het oogpunt van eigen verantwoordelijkheid, mag worden verlangd dat zij zich adequaat laten voorlichten over de geldende regels met betrekking tot het behoud van het Nederlanderschap. Er rust geen verplichting op verweerder om eiseres voor te lichten over wet- en regelgeving met betrekking tot het verlies en het behoud van het Nederlanderschap. Bovendien wordt op meerdere websites informatie verstrekt door de Nederlandse autoriteiten over verlies van het Nederlanderschap. Dat eiseres geen inlichtingen heeft ingewonnen hieromtrent, komt voor haar eigen rekening en risico.
4.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat uit het Tjebbes-arrest volgt dat het Unierecht er in beginsel niet aan in de weg staat dat een lidstaat om redenen van algemeen belang voorziet in het van rechtswege verlies van zijn nationaliteit, ook al leidt dit verlies voor de betrokkene tot het verlies van zijn burgerschap van de Unie. Het verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN kan daarom van rechtswege intreden, zonder dat daaraan een daartoe strekkend besluit dient te zijn voorafgegaan. Wel moet in individuele gevallen de evenredigheid van het verlies van het Unieburgerschap worden onderzocht, hetgeen in de situatie van eiseres ook is gebeurd.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van onevenredigheid?
5.1.
De hoogste bestuursrechter heeft beslist dat het peilmoment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel het moment van het verlies van het Nederlanderschap is. [4] Ook besliste de hoogste bestuursrechter dat slechts feiten en omstandigheden die verband houden met rechten voortvloeiend uit het Unieburgerschap, relevant zijn voor de evenredigheidstoets.
5.2.
De IND heeft op 14 januari 2021 geadviseerd dat het verlies van het Unieburgerschap van eiseres geen onevenredige gevolgen heeft voor haar.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies van de IND mocht volgen en op basis van dat advies terecht heeft geoordeeld dat eiseres op en rond de peildatum
22 mei 2015 geen gebruik maakte van haar Unierechten of dat voorzienbaar was dat zij dat zou gaan doen. Immers, eiseres heeft vooral aangegeven dat zij een band heeft met Nederland en de in Nederland levende familieleden en dat het verlies van het Nederlanderschap ervoor zorgt dat zij moeilijker zonder visum naar Nederland kan reizen.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting aangegeven dat eiseres altijd de intentie heeft gehad om terug te keren naar Nederland, dus ook in 2015, maar zij kan deze intentie niet nader concretiseren of onderbouwen.
5.4.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op de peildatum voornemens was haar Unierechten uit te oefenen. Gelet daarop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het definitieve verlies van het Nederlanderschap in het geval van eiseres niet onevenredig is. Dat eiseres nog altijd een sterke band met Nederland zou hebben is volgens de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. [5]
5.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van schending van het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?6.1. Eiseres stelt dat met het verlies van de Nederlandse nationaliteit er ook inbreuk is gemaakt op haar Nederlandse identiteit en daarmee op haar privéleven. In dit verband wordt verwezen naar artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Eiseres stelt ook dat het haar onmogelijk gemaakt wordt haar recht op eerbiediging van haar privéleven uit te oefenen, omdat zij wordt belemmerd om naar de EU te reizen, zich er te vestigen en er te werken door de restrictieve wijze waarop Nederland omgaat met het verstrekken van een visum voor kort verblijf.
6.2.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [6] aan artikel 8 van het EVRM geen recht op een bepaalde nationaliteit kan worden ontleend. Dit neemt niet weg dat het verlies en onthouden van nationaliteit onder omstandigheden wel een aantasting kan zijn van het privéleven zoals bedoeld in artikel 7 Handvest. Eiseres heeft echter niet geconcretiseerd in hoeverre haar privéleven is geschaad doordat zij per 22 mei 2015 door het verlies van het Unieburgerschap werd belemmerd om naar de EU te reizen en zich er te vestigen en te werken. Niet gebleken is dat eiseres in voorkomend geval niet in het bezit van een visum voor kort verblijf zou zijn gesteld.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie
7.1.
Nu de beroepsgronden van eiseres niet slagen, is het beroep ongegrond. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder het primaire besluit 1 terecht niet herroepen en het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar dan ook terecht afgewezen.
Hebben de kinderen het Nederlanderschap verkregen door geboorte?
8.1.
Nu het beroep van eiseres ongegrond is en is vastgesteld dat eiseres het Nederlanderschap van rechtswege is verloren op 22 mei 2015, kan het beroep van de kinderen evenmin slagen. Immers, op grond van artikel 3, eerste lid, van de RWN is Nederlander het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de eiseres Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden. Eiseres was niet meer in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit, dus hebben de kinderen ook het Nederlanderschap niet verkregen door geboorte. De aanvragen van de kinderen zijn dan ook terecht niet in behandeling genomen op grond van artikel 9, tweede lid, van de Paspoortwet.
Conclusie en gevolgen
9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanvragen om afgifte van een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling zijn genomen. Verweerder heeft de primaire besluiten terecht niet herroepen. Eiseres en haar kinderen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 20
1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,
a. het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
b. het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;
c. het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;
d. het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen.
Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Artikel 21
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
2. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om deze doelstelling te verwezenlijken en de Verdragen niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure bepalingen vaststellen die de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten vergemakkelijken.
3. Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen als in lid 1 genoemd en tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, maatregelen inzake sociale zekerheid en sociale bescherming vaststellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 3
1. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
2. Het op het grondgebied van Nederland, onderscheidenlijk Aruba, Curaçao of Sint Maarten, of aan boord van een in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig, gevonden kind wordt aangemerkt als het kind van een Nederlander tenzij binnen vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het is gevonden, blijkt dat het kind door geboorte een vreemde nationaliteit bezit.
3. Nederlander is het kind van een vader of moeder die ten tijde van de geboorte van het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en die zelf geboren is als kind van een vader of moeder die ten tijde van zijn of haar geboorte in een van die landen hoofdverblijf had, mits het kind ten tijde van zijn geboorte zijn hoofdverblijf heeft in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
Artikel 15
1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:
a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;
b. door het afleggen van een verklaring van afstand;
c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van dertien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband;
d. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen;
e. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij de verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, welke kan plaatsvinden, indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, heeft nagelaten na de verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op de verkrijger
a. die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft;
b. die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad; of
c. die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
3. De periode bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt geacht niet te zijn onderbroken indien de betrokkene gedurende een periode korter dan één jaar zijn hoofdverblijf in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten heeft, dan wel in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.
4. De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument, Nederlandse identiteitskaart of vervangende Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van dertien jaren te lopen. Indien het Nederlanderschap is herkregen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, begint de periode te lopen op de dag dat de optie is bevestigd.
Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

Voetnoten

1.Arrest van 12 maart 2019 van het Europese Hof van Justitie, ECLI:EU:C2019:189.
2.onder meer in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
3.Zie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563, r.o. 3.2 en van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2657, r.o. 2.2.
4.Uitspraak van 12 februari 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:423, r.o. 11.2.
5.Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, paragraaf 1.4.
6.Zie bijvoorbeeld de beslissing van de Hoge Raad van 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:59.