ECLI:NL:RBDHA:2023:5518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
21/7309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester om muilkorfgebod op te leggen aan eigenaar van gevaarlijke hond

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een muilkorfgebod dat door de burgemeester van Zoetermeer was opgelegd aan de eigenaar van een hond, genaamd [hondennaam 1]. De burgemeester had op 29 maart 2021 besloten om een muilkorfgebod op te leggen op basis van een bijtincident dat had plaatsgevonden op 10 februari 2021. Tijdens dit incident had [hondennaam 1] een andere hond, [hondennaam 2], gebeten, wat leidde tot letsel. De eigenaar van [hondennaam 1] was het niet eens met de besluitvorming en stelde dat deze onzorgvuldig tot stand was gekomen, onder andere omdat het advies van de bezwaarcommissie om het besluit te herroepen niet was opgevolgd.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om het muilkorfgebod op te leggen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [hondennaam 1] als gevaarlijk kon worden aangemerkt, gezien de eerdere meldingen van agressief gedrag en het bijtincident. De rechtbank benadrukte dat het muilkorfgebod een preventieve maatregel is, gericht op de veiligheid van de openbare orde, en dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij het nemen van dergelijke besluiten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het opgelegde muilkorfgebod. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van hondeneigenaren en de bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van Zoetermeer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.J.H. Janssen).

Inleiding

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een muilkorfgebod voor haar hond [hondennaam 1] opgelegd.
Op 14 juli 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en op 4 oktober 2021 heeft de commissie bezwaarschriften van de gemeente Zoetermeer geadviseerd het primaire besluit te herroepen.
Met het bestreden besluit van 11 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft op 9 december 2022 aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld om de informatie in de bestuurlijke rapportage en de aanvullende informatie in een proces-verbaal vast te leggen. Verder is verweerder in de gelegenheid gesteld om aan te geven en nader te onderbouwen op grond waarvan de bestuurlijke rapportage is opgemaakt.
Verweerder heeft bij brief van 21 februari 2023 gereageerd. Eiseres heeft bij brief van
20 maart 2023 gereageerd op de stukken van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 4 maart 2021 heeft de dierenagent te Zoetermeer een rapport (bijtrapportage) opgemaakt naar aanleiding van een bijtincident dat zou hebben plaatsgevonden op woensdag 10 februari 2021 in de directe omgeving van de Tjalkwerf te Zoetermeer. Om 9:00 uur zou een hond van het ras Heidewachtel, genaamd [hondennaam 1], zonder aanleiding en zonder te zijn opgehitst of daartoe aangezet, een andere hond, genaamd [hondennaam 2], hebben gebeten, waarbij fors letsel ontstond. Ten tijde van het incident was [hondennaam 1] niet aangelijnd. Verder wordt melding gemaakt dat uit de politieregistratiesystemen blijkt dat [hondennaam 1] eerder betrokken was bij een bijtincident waarbij een andere hond eveneens letsel heeft opgelopen. Verweerder heeft naar aanleiding van de bijtrapportage [hondennaam 1] als een gevaarlijke hond aangemerkt en een muilkorfgebod opgelegd op grond van artikel 2:43, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Zoetermeer (Apv).
Wat vindt eiseres?
2. Eiseres is van mening dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ten onrechte heeft verweerder het advies van de bezwaarcommissie om het primaire besluit te herroepen naast zich neergelegd. Niet blijkt waar de informatie in de bestuurlijke rapportage op is gebaseerd, er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden en niet alle informatie is bij de besluitvorming betrokken. Verder is eiseres van oordeel dat er is gehandeld in strijd met de rechtszekerheid, omdat ook eerdere incidenten aan het besluit ten grondslag zijn gelegd waar eiseres niet van op de hoogte was. Tot slot is eiseres van mening dat de motivering in het bestreden besluit niet deugdelijk en onbegrijpelijk is, nu het volgens eiseres juist wel de vraag is wie er schuld heeft aan het bijtincident.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Het besluit is gebaseerd op de bijtrapportage van de politie en de nadere informatie van de politie, waaruit blijkt dat er sinds 2018 meerdere meldingen zijn geweest over het agressieve gedrag van [hondennaam 1], waarbij ook sprake is geweest van twee bijtincidenten. Nu eiseres geen tegenbewijs heeft geleverd van hetgeen in de rapportage staat vermeld, is er ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bijtrapportage. Bovendien is het niet noodzakelijk dat de politie de in een mutatierapport vastgelegde constateringen zelf heeft waargenomen [1] . Er heeft een zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden door verweerder, waarbij is gesproken met betrokkenen en eiseres. De door eiseres ingebrachte getuigenverklaringen zijn niet betrokken bij de beoordeling omdat deze anoniem zijn en daardoor niet verifieerbaar. Dit betekent niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. Aan [hondennaam 1] is dan ook terecht, na zorgvuldig onderzoek, een muilkorfgebod opgelegd.
Wat zijn de regels?
4. Ingevolge artikel 2:43, eerste lid van de Apv kan, indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
4.1.
Overeenkomstig het derde lid, houdt een muilkorfgebod in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat
verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen
de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de
korf aanwezig zijn.
Wat vindt de rechtbank?
5. In geschil is of verweerder bevoegd was om de hond [hondennaam 1] een muilkorfgebod op te leggen en of verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
5.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, waaruit volgt dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij de beoordeling of hij een hond gevaarlijk of hinderlijk acht als bedoeld in artikel 2:43, eerste lid, van de Apv. [2] Hij heeft ook beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of de burgemeester redelijkerwijs tot zijn beoordeling heeft kunnen komen en van zijn bevoegdheden gebruik heeft mogen maken.
5.2.
Het opgelegde muilkorfgebod betreft een belastend besluit dat is genomen in het belang van de openbare orde. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat [hondennaam 1] in verband met zijn gedrag als gevaarlijk of hinderlijk kan worden aangemerkt. Hier is verweerder in geslaagd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.3.
Verweerder heeft [hondennaam 1] op grond van de bestuurlijke rapportage als ‘gevaarlijk’ aangemerkt. Deze bestuurlijke rapportage is opgesteld door de dierenagent te Zoetermeer naar aanleiding van een bijtincident op 10 februari 2021.
5.4.
Ter onderbouwing van de bestuurlijke rapportage heeft verweerder op
23 februari 2023 een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal overgelegd, waarin de bevindingen van G. Verhoeff, brigadier bij de Eenheid Den Haag, zijn opgenomen. Verder is een mutatierapport van 26 mei 2021 overgelegd, waarin de meldingen en de onderzoeksresultaten staan vermeld waar in de bestuurlijke rapportage naar wordt verwezen. Hieruit blijkt dat sinds 2018 twee bijtincidenten hebben plaatsgevonden waar [hondennaam 1] bij betrokken was. In één van die gevallen is ook sprake geweest van letsel, waar de gebeten hond voor moest worden behandeld door de dierenarts. Eiseres heeft de kosten hiervoor vergoed. In 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de dierenagent en eiseres naar aanleiding van twee meldingen van agressief gedrag van [hondennaam 1]. Tot slot heeft de dierenarts op 14 mei 2021 bevestigd dat het letsel dat is ontstaan bij [hondennaam 2] door het bijtincident op
10 februari 2021 duidelijk letsel ten gevolge van een beet was.
5.5.
Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen [3] brengt een op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakt mutatierapport niet zonder meer met zich dat van de juistheid van dat mutatierapport mag worden uitgegaan. Aan eiseres staat de mogelijkheid open om tegenbewijs te leveren dat tot de conclusie noopt dat niet van de in het mutatierapport vermelde gegevens mocht worden uitgegaan.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres daar niet in is geslaagd. De rechtbank overweegt dat uit het in beroep overgelegde proces-verbaal van bevindingen en het mutatierapport voldoende duidelijk blijkt dat er op 10 februari 2021 een bijtincident heeft plaatsgevonden, waarbij [hondennaam 1] een bijtwond heeft veroorzaakt bij [hondennaam 2]. De melding door de eigenaar van de gebeten hond [hondennaam 2], de verklaringen van eiseres, de melding bij de verzekeringsmaatschappij en de bevestiging van de dierenarts dat sprake is van een bijtwond, acht de rechtbank voldoende om tot die conclusie te komen. De enkele niet onderbouwde betwisting door eiseres dat de wond ook op een andere manier zou kunnen zijn ontstaan, is onvoldoende om niet van de juistheid van het proces-verbaal en het mutatierapport uit te gaan. Ook de door eiseres overgelegde anonieme getuigenverklaringen maken dit niet anders, omdat deze niet kunnen worden geverifieerd en niet objectief zijn. Anders dan eiseres stelt, is het niet noodzakelijk om vast te kunnen stellen of [hondennaam 1] schuldig is aan het incident. Van belang is dat het hier gaat om een preventieve bestuurlijke maatregel die er niet op is gericht iemand te bestraffen maar de veiligheid op straat tegen gevaarlijke honden te waarborgen.
5.7.
Uit het in beroep overgelegde mutatierapport blijkt verder dat de dierenagent naar aanleiding van het bijtincident op 10 februari 2021 nader onderzoek heeft verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat er meerdere meldingen van agressief en onvoorspelbaar gedrag van [hondennaam 1] zijn gedaan, waarbij gesproken wordt van drie incidenten waar [hondennaam 1] bij betrokken is geweest. Bij twee van deze incidenten zou ook sprake zijn geweest van verwondingen door [hondennaam 1], waarvoor behandeling door een dierenarts nodig was. [hondennaam 1] is dus bij minimaal drie bijtincidenten betrokken geweest en er zijn meerdere meldingen gedaan van agressief gedrag van [hondennaam 1].
5.8.
Verweerder heeft gelet op het bovenstaande [hondennaam 1] in verband met zijn gedrag als gevaarlijke hond kunnen aanmerken en was daarom bevoegd om [hondennaam 1] een muilkorfgebod op te leggen. Gelet hierop werd voldaan aan artikel 2:43, eerste lid, van de Apv. Verweerder heeft dan ook redelijkerwijs tot zijn beoordeling kunnen komen en mocht van zijn bevoegdheden gebruik maken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5688
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:168.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2161.