ECLI:NL:RBDHA:2019:5688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een aanlijngebod voor een hond wegens gevaarlijk of hinderlijk gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een hond, en de burgemeester van Katwijk. De burgemeester had op 15 januari 2018 een kort aanlijngebod opgelegd voor de hond van de eiser, omdat deze als gevaarlijk of hinderlijk werd beschouwd op basis van een rapport van de politie. Dit rapport meldde dat de hond op 6 oktober 2017 een man had gebeten en eerder al meldingen had ontvangen over het gedrag van de hond. Eiser was het niet eens met het besluit en stelde dat er geen bijtincident had plaatsgevonden en dat de hond goed onder controle was. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende aanleiding had om het aanlijngebod op te leggen, gezien de meldingen en het rapport van de politie. De rechtbank benadrukte dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen of een hond gevaarlijk of hinderlijk is. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat de hond niet als zodanig kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde dat het algemeen belang om incidenten te voorkomen zwaarder woog dan het belang van eiser om de hond vrij te laten lopen. Eiser kan in de toekomst een verzoek indienen tot opheffing van het aanlijngebod indien het gedrag van de hond verbetert.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5277

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen),
en

de burgemeester van Katwijk, verweerder

(gemachtigden: W. Smit & W. Haasbroek).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser voor zijn hond [X] van het ras [ras] (hierna: de hond) een kort aanlijngebod opgelegd.
Bij besluit van 26 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor zover dit ziet op de motivering van het primaire besluit. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 6 november 2017 heeft verweerder van het Team Surveillancehonden van de politie een rapport van 1 november 2017 (hierna: het rapport) ontvangen. In het rapport staat beschreven dat de hond op 6 oktober 2017 een man heeft gebeten. Reeds eerder, op 24 september 2017, heeft de politie een melding over de hond ontvangen. De melding betrof het loslopen van de hond binnen de bebouwde kom en het tegen mensen opspringen. Naar aanleiding van de melding is een medewerker van de dierenpolitie bij eiser op huisbezoek geweest.
2. Verweerder heeft met verwijzing naar het rapport aan eiser voor de hond een kort aanlijngebod opgelegd, aangezien er voldoende aanleiding is de hond als gevaarlijk of hinderlijk aan te merken. Dit betekent het eiser verboden is de hond te laten verblijven of te laten lopen, voor zover de hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is geweest van een bijtincident met letsel, waardoor verweerder geen kort aanlijngebod aan eiser heeft kunnen opleggen. Verweerder baseert zich ten onrechte op het rapport waarin melding van een dergelijk incident wordt gemaakt. Van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal is immers geen sprake. Het incident noch de beetwond is door de politie zelf waargenomen en ook is geen huisbezoek afgelegd. In het rapport is slechts de weergave van het incident van de zijde van de melder opgenomen, hetgeen onvoldoende is. Eiser benadrukt dat elke hond tegen personen kan opspringen en kan bijten. Uit de test die door Stichting Hond in nood op 30 juli 2017 en 1 augustus 2017 is verricht, blijkt dat de hond niet agressief is, er geen bijtincidenten zijn geweest en dat eiser de hond goed onder controle heeft. Tijdens het bezoek van de dierenpolitie is bovendien geen sprake geweest van agressie of van een bijtincident. Het ras waartoe de hond behoort, is evenwichtig en trouw aan de baas. Het is daarom logisch dat de hond wantrouwig is tegenover een vreemde in de woning. Een aanlijngebod heeft zeer negatieve gevolgen voor de hond omdat de hond die behoefte heeft aan veel beweging zijn energie dan niet kwijt kan. Om die reden heeft eiser verzocht het kort aanlijngebod te beperken tot de bebouwde kom. Op dit verzoek is verweerder ten onrechte niet ingegaan. Tot slot benadrukt eiser dat de hond inmiddels geholpen is en hierdoor veel rustiger is geworden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 2:59, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor gemeente Katwijk (hierna: de APV) kan, indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
Overeenkomstig het tweede lid houdt een aanlijngebod in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Aan de oplegging van een kort aanlijngebod heeft verweerder het rapport ten grondslag gelegd waarin een melding van een bijtincident door de hond en de bevindingen van de dierenpolitie inzake het gedrag van de hond ten tijde van een huisbezoek is opgenomen. De rechtbank stelt voorop dat het rapport een deskundigenadvies is dat is opgesteld door de hoofdagent van de politie na het verrichten van nader onderzoek naar de hond in samenspraak met de dierenpolitie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van de inhoud van het rapport heeft kunnen uitgaan en het rapport niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Naar de wijze van totstandkoming is het rapport zorgvuldig en naar de inhoud is het inzichtelijk en concludent. Het ligt dan ook op de weg van eiser om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het rapport naar voren te brengen. Hoewel eiser stelt dat de man zelf ontkent door de hond te zijn gebeten, heeft hij dit niet onderbouwd. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder op 6 juni 2018 telefonisch navraag bij de man heeft gedaan en dat de man heeft aangegeven zijn melding niet te hebben ingetrokken. Eiser betwist dat de hond heeft gebeten, maar heeft niet betwist dat de hond tegen de man is opgesprongen. Op dat moment was de hond niet aangelijnd en was hij er vandoor geschoten. Eiser had de hond dan ook niet onder controle. Eiser heeft, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat de hond tijdens het incident niet heeft gebeten. De omstandigheid dat het incident noch de beetwond door de politie zelf is waargenomen en dat na het bijtincident geen huisbezoek is afgelegd, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat de politie geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in de APV geen definitie van het begrip gevaarlijk dan wel hinderlijk te vinden is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:984), komt verweerder beoordelingsruimte toe bij het bepalen of een hond gevaarlijk of hinderlijk is en of in verband daarmee een aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk is. De bestuursrechter moet de beoordeling door verweerder dan ook terughoudend toetsen.
6.3.
Uit het rapport blijkt dat de hond op 6 oktober 2017 tegen een man die naast zijn fiets stond, is opgesprongen en hem heeft gebeten. De omstandigheid dat elke hond tegen personen kan opspringen en bijten, zoals eiser in beroep betoogt, maakt nog niet dat geen kort aanlijngebod opgelegd kan worden als blijkt dat een hond dit heeft gedaan. Reeds vóór het incident heeft de dierenpolitie naar aanleiding van een melding een huisbezoek bij eiser afgelegd en geobserveerd dat de hond erg nerveus en afstandelijk overkwam. Dat uit de test die door Stichting Hond in nood op 30 juli 2017 en 1 augustus 2017 is verricht, naar voren komt dat de hond niet agressief is, er geen bijtincidenten zijn geweest en dat eiser de hond goed onder controle heeft, maakt ook niet dat de hond niet als gevaarlijk dan wel hinderlijk kan worden beschouwd. De test is immers afgenomen voordat het in het rapport beschreven incident heeft plaatsgevonden. De verklaring van eiser dat het, gelet op het ras van de hond, logisch is dat de hond tijdens het huisbezoek van de dierenpolitie wantrouwig is tegenover een vreemde in de woning, maakt nog niet dat de dierenpolitie niet heeft kunnen waarnemen dat de hond erg nerveus en afstandelijk overkwam. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet onredelijk is dat verweerder, gelet op het in het rapport beschreven incident en de waarneming door de dierenpolitie ten tijde van het huisbezoek, de hond als gevaarlijk dan wel hinderlijk heeft aangemerkt en een kort aanlijngebod noodzakelijk heeft geacht.
6.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om het kort aanlijngebod te beperken tot de bebouwde kom. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers een afweging gemaakt tussen het belang van eiser om zijn hond los te laten lopen zodat de hond zijn energie kwijt kan en het algemeen belang om te voorkomen dat incidenten ontstaan door het rennen en spelen van de hond. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat het algemeen belang in dit geval zwaarder dient te wegen en dat het aanlijngebod niet beperkt hoeft te blijven tot de bebouwde kom. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft overwogen, kunnen incidenten immers ook buiten de bebouwde kom of op het strand plaatsvinden.
6.5.
Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, kan eiser een verzoek tot opheffing van het aanlijngebod indienen indien het gedrag van de hond aantoonbaar positief wijzigt. Verweerder zal dit verzoek in behandeling nemen en beoordelen of er aanleiding is het gebod op te heffen. Wat betreft de beroepsgrond dat de hond inmiddels geholpen is en veel rustiger is geworden, kan eiser zich middels een verzoek tot verweerder richten. Voor de behandeling hiervan is in de huidige procedure, gelet op het ex tunc toetsingskader in beroep, geen plaats.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 28 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.