ECLI:NL:RBDHA:2023:543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
22/4170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering met terugwerkende kracht en herzieningsverzoek in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de luchtmacht, een herzieningsverzoek ingediend om met terugwerkende kracht bevorderd te worden tot majoor. Eiser had eerder verzoeken ingediend die door de staatssecretaris van Defensie waren afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022, waarin het bezwaar van eiser tegen de eerdere afwijzingen ongegrond werd verklaard. Eiser stelt dat hij onterecht niet is bevorderd, omdat hij op een functie was geplaatst die de rang van majoor met zich meebracht. De rechtbank overweegt dat eiser nooit bezwaar heeft gemaakt tegen zijn plaatsingen op kapiteinsrang en dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van de besluiten rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan op 3 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. van Zoelen),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti).

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers verzoek van 13 oktober 2020 om met terugwerkende kracht per 1 juli 2012 te worden bevorderd tot majoor afgewezen.
In het besluit van 9 december 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder eisers verzoek om met terugwerkende kracht per 5 oktober 2009 te worden bevorderd tot majoor afgewezen.
In het besluit van 23 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn voor verweerder verschenen majoor [A] en [B] (demand manager bij p&o specialismen).

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is werkzaam bij de luchtmacht en heeft de rang kapitein. In 2020 en 2021 heeft eiser een rekest ingediend om met terugwerkende kracht bevorderd te worden tot majoor. Verweerder heeft deze verzoeken afgewezen. Eiser is het hier niet mee eens en wil alsnog bevorderd worden tot majoor met ingang van 5 oktober 2009, althans 1 juli 2012 of een door de rechtbank te bepalen datum.
De vaststaande feiten
2. Eiser is bij besluit van 9 februari 2009 met ingang van 5 oktober 2009 geplaatst op de functie van Pilot (arbeidsplaatsnummer 00434386) met standplaats Geilenkirchen. Aan deze functie is de rang van majoor verbonden. Bij besluit van 21 april 2010 is eiser met ingang van 1 april 2010 geplaatst op de functie van Pilot (arbeidsplaatsnummer 00496115) met standplaats Geilenkirchen. Aan deze functie is de rang van kapitein verbonden. Deze laatste plaatsing is bij besluit van 13 december 2011 en besluit van 9 april 2014 verlengd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Eiser verzoekt om met terugwerkende kracht te worden bevorderd omdat hij per 5 oktober 2009 op een arbeidsplaats was geplaatst met de rang van majoor en omdat hij op 1 april 2010, 5 oktober 2011 en 5 oktober 2014 op een verkeerde arbeidsplaats is geplaatst. Zo staat onjuist geregistreerd dat eiser in Geilenkirchen werkte in squadron 1 in arbeidsplaats 00469115. Eiser heeft altijd in squadron 2 de functie met arbeidsplaats 00469111 uitgevoerd, een majoorsfunctie. Dit is op te maken uit de functiebeschrijving. Per 1 juli 2012 heeft eiser anderhalf jaar een majoorsfunctie waargenomen waaruit volgt dat hij geschikt geacht werd om op dat niveau te werken. Daarmee is aangetoond dat sprake is van evident onrechtmatige besluitvorming. Eiser verwacht dat verweerder deze fout herstelt. Het was eiser niet bekend dat de plaatsing in 2009 een administratieve plaatsing betrof. Daarnaast ging eiser er bij de verlengingen steeds van uit dat hij werd verlengd op de majoorsfunctie in squadron 2. Op geen van deze stukken stond de rang vermeld zodat het eiser niet is opgevallen. Eiser vindt dat hij op dat gebied als werknemer op verweerder mag vertrouwen. Aangezien eiser pas sinds medio 2020 het vermoeden heeft gekregen dat verweerder niet goed gehandeld heeft, is de verjaring nog niet ingetreden. Het gaat er daarbij niet om of eiser eerder onderzoek had kunnen instellen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder heeft in beroep – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser heeft nooit bezwaar gemaakt tegen zijn plaatsingen op kapiteinsrang. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die maken dat terug gekomen moet worden op deze in rechte vaststaande plaatsingsbesluiten. Ook is niet gebleken van een evident onrechtmatig besluit. De plaatsing in 2009 op de rang van majoor was een administratieve handeling waardoor voor eiser een goede overgang naar zijn nieuwe functie mogelijk was. Het is nooit de intentie geweest om eiser in die tijd te bevorderen tot majoor. Op het moment dat er in 2010 weer een functie met de rang van kapitein vrij kwam, is eiser daar op geplaatst. Het is verweerder verder niet gebleken dat eiser in de periode na 2009 werkzaamheden opgedragen zijn in de rang van majoor. Het had op weg van eiser gelegen om een herwaarderingsonderzoek aan te vragen op het moment dat hij de werkzaamheden verrichte waarvan hij vermoedde dat ze een rang hoger waren. Verder geldt een verjaringstermijn van vijf jaar voor de vordering van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eisers bezwaren strekken ertoe dat hij aan verweerder verzoekt om terug te komen van de in rechte vast staande aanstellingsbesluiten van 9 februari 2009, 1 april 2010, 5 oktober 2011 en 5 oktober 2014. Verweerder heeft dit herzieningsverzoek onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen afwijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [1] De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
6. Met betrekking tot de plaatsing van 2009 heeft eiser in het rekest van 30 september 2021 gesteld dat hij er pas later achter kwam dat het een majoorsfunctie was. Dit is niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb aan te merken. Eiser had in 2009 al kunnen nagaan welke rang de functie had en waarom hij niet werd bevorderd. Nadat verweerder heeft toegelicht dat het om een administratieve plaatsing ging, heeft eiser deze stelling betwist. Of het wel of niet een administratieve plaatsing was maakt voor het oordeel dat geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid geen verschil. Het blijft immers zo dat eiser al vanaf 2009 had kunnen protesteren tegen het uitblijven van zijn bevordering. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de (aanvankelijke) stelling van eiser dat hij er pas veel later achter kwam dat aan de functie de rang majoor was verbonden, aannemelijk maakt dat het slechts om een administratieve plaatsing ging. Het is anders immers niet te begrijpen waarom eiser destijds niet heeft aangedrongen op bevordering naar majoor.
7. Met betrekking tot de latere besluiten heeft eiser aangevoerd dat hij niet wist dat hij in de rang van kapitein werd geplaatst en herplaatst. Deze stelling kan ook niet gelden als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Eiser had immers zijn rang kunnen opzoeken en de rang is bijvoorbeeld vermeld op het functioneringsverslag van 3 april 2013. Bovendien is deze stelling niet geloofwaardig en tegenstrijdig aan zijn verklaring ter zitting. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij meerdere keren om bevordering tot majoor heeft gevraagd en dat hem is gezegd dat dit niet kon omdat hij op een kapiteinsplek zat.
8. De stelling dat eiser eigenlijk een andere functie vervulde, de functie 00469111, is – voor zover deze stelling al voor waar moet worden aangenomen – evenmin een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Dat geldt ook voor de stelling dat eiser langere tijd een majoorsfunctie zou hebben waargenomen. Eiser had dit destijds al naar voren kunnen brengen.
9. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2] Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiser heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering om het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [3]
10. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn loyaliteit en vertrouwen. Hij stelt dat hij telkens aankaartte dat hij bevorderd wilde worden en dat men hem verzekerde dat dat niet kon omdat hij op de verkeerde plek zat, wat hij toen geloofde. Eiser heeft zijn stelling dat hij bevorderd had moeten worden omdat hij op een majoorsplek zat en/of werkzaamheden op het niveau van majoor uitvoerde – na de betwisting van verweerder – echter niet onderbouwd. De enkele stelling dat eiser de taken van functie 00469111 uitvoerde en daarbij verwijzen naar de functiebeschrijving is onvoldoende. En ook de enkele stelling dat vanaf 1 juli 2012 tot en met januari 2014 een majoorsfunctie is waargenomen is onvoldoende. Dit geldt te meer nu dit niet uit het verslag van het functioneringsgesprek in die periode volgt. Er is dan ook niet gebleken dat aan eiser ten onrechte een bevordering is onthouden. Alleen al om die reden is het bestreden besluit niet evident onredelijk of onjuist.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2012,
2.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
3.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.