ECLI:NL:RBDHA:2023:5397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.6198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat Italië niet kan worden vertrouwd vanwege structurele tekortkomingen in de opvang. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 april 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat dit in zijn geval anders is. De rechtbank wijst erop dat Italië een verzoek heeft gedaan om tijdelijke opschorting van overdrachten, maar dit betekent niet dat er structurele tekortkomingen zijn. De rechtbank concludeert dat de opschorting van overdrachten geen onrechtmatigheid van het overdrachtsbesluit met zich meebrengt. Eiser kan worden overgedragen aan Italië, tenzij het overdrachtsbeletsel binnen de overdrachtstermijn niet wordt opgeheven.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6198

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.6199, op 6 april 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1988 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Op 28 oktober 2022 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 5 december 2019 al een asielaanvraag had ingediend in Italië. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening [2] . Omdat Italië niet binnen twee weken heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 4 januari 2023 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er zijn volgens eiser structurele tekortkomingen in de opvang. Hierbij verwijst hij naar de
circular lettervan de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 22 februari 2023 [3] . De opschorting van overdrachten is geen tijdelijk, feitelijk beletsel en er moet meer onderzoek gedaan worden naar de redenen van de opschorting en de duur hiervan. Dat de opschorting van overdrachten mogelijk een politieke keuze is van Italië, volgt uit het World Report 2023 Italy van Human Rights Watch. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De
circular letterhad aanleiding moeten zijn voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. In beginsel mag verweerder ten aanzien van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling bevestigd. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Uit de
circular lettervolgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een probleem met de opvangfaciliteiten. Hieruit volgt echter niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door de Afdelingsuitspraak van 19 december 2022 [5] , die dateert van ná de
circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in de
circular lettergeen aanleiding gezien voor het oordeel dat ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [6] en 30 oktober 2020 [7] betreffende een
circular lettermet betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [8] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De opschorting van overdrachten maakt dan ook niet dat het overdrachtsbesluit onrechtmatig is. Dit betekent dat eiser kan worden overgedragen wanneer het overdrachtsbeletsel binnen de overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer eiser niet binnen de overdrachtstermijn kan worden overgedragen aan Italië wordt hij alsnog opgenomen in de nationale procedure. Verweerder heeft in de
circular letterdan ook geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening of om nader onderzoek te verrichten. De stelling dat de opschorting van overdrachten mogelijk een politieke keuze is, is vooralsnog slechts een vermoeden dat overigens ook niet voldoende is onderbouwd. Deze stelling leidt daarom niet tot een ander oordeel.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.