In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E.A. Welling.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, die aanvoerde dat Italië niet langer kon worden vertrouwd om aan zijn opvangverplichtingen te voldoen, gezien de circular letter van Italië van 5 december 2022, waarin werd aangegeven dat er geen opvangplekken beschikbaar waren voor Dublinterugkeerders. Verweerder stelde echter dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan, ondanks de tijdelijke problemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië in de circular letter geen inhoudelijke toelichting heeft gegeven over de oorzaak van de schaarste aan opvangvoorzieningen en dat de situatie al drie maanden aanhoudt zonder verdere informatie. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat verweerder niet had aangetoond dat de situatie in Italië slechts tijdelijk was. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.