In de uitspraak van 18 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over een beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een dwangsom van € 46,- die aan hem was toegekend in een besluit van 7 juni 2021. In het bestreden besluit van 26 januari 2022 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de dwangsom te laag was vastgesteld en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was en deed uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de dwangsom niet correct was vastgesteld en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank herstelde de fout door zelf de hoogte van de dwangsom vast te stellen op € 1.442,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over een bedrag van € 1.396,-, berekend vanaf de datum waarop de dwangsom verschuldigd was. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen overschrijding had plaatsgevonden. De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van griffierecht en proceskosten af, omdat eiser geen griffierecht had betaald en de gevraagde kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.