Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1592) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 1 februari 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is. 4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 21 maart 2023 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 28 maart 2023 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 29 maart 2023 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. Uit de bewoordingen van artikel 96, tweede lid, van de Vw, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de daarin neergelegde bepaling kan worden afgeleid dat is beoogd dat de enkele overschrijding van de daarin genoemde termijn tot gevolg heeft dat de voortduring van de bewaring niet langer rechtmatig is.De vraag of de overschrijding van deze termijn leidt tot onrechtmatigheid van (het voortduren van) de maatregel moet worden beoordeeld in het licht van de waarborg van artikel 5, vierde lid, van het EVRM.Hiervoor zijn de omstandigheden van het geval van belang, waarbij de aard en complexiteit van de zaak in aanmerking moeten worden genomen.Uit het arrest Singh tegen Tsjechië van het EHRM, volgt verder dat de relevante termijn voor de vraag of is voldaan aan een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming loopt vanaf de indiening van het beroepschrift tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank aan de betrokkene.
6. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat het ontbreken van voortgang geen verband houdt met de aard of complexiteit van de zaak of andere bijzondere omstandigheden. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, daar de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.Omdat deze termijn niet is overschreden ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten.Dit betekent eens te meer dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
Het voortduren van de maatregel van bewaring
7. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel aangevoerd dat op grond van de uitspraak van het Hofvan 8 november 2022de maatregel periodiek, te weten maandelijks, ambtshalve door een rechter op rechtmatigheid moet worden getoetst. Ten onrechte is deze rechterlijke toets achterwege gebleven. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad. Daarnaast heeft verweerder niet of onvoldoende getoetst of nog steeds aan de voorwaarden voor het voortduren van de maatregel van bewaring is voldaan. Eiser concludeert daarom dat de bewaring onrechtmatig is vanaf 24 januari 2023 dan wel vanaf 27 februari 2023.
8. Het Hof heeft in zijn arrest van 8 november 2022 bepaald dat met redelijke tussenpozen door een rechtelijke autoriteit getoetst moet worden of de bewaring nog steeds rechtmatig is. Het Hof heeft zich niet uitgelaten over de vraag wat onder “redelijke tussenpozen” moet worden verstaan. Uit het arrest volgt dan ook niet dat een periodieke rechtelijke toetsing, zoals eiser stelt, elke maand dient plaats te vinden. Het beroep van eiser slaagt in zoverre dan ook niet. Ambtshalve oordelend ziet de rechtbank voorts geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan het vereiste van een periodieke toetsing is voldaan. De maatregel van bewaring is recent nog door de rechter getoetst, terwijl eiser steeds de gelegenheid heeft gehad om het voortduren van de maatregel opnieuw aan de bewaringsrechter voor te leggen. Eiser heeft daar ook gebruik van gemaakt. Eiser heeft bovendien geen concrete omstandigheden aangevoerd die maken dat de rechtbank zich eerder, uit eigen beweging dan wel in reactie op een daartoe strekkend verzoek van verweerder, over de rechtmatigheid van de bewaring had moeten uitlaten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Met betrekking tot eisers beroepsgrond dat verweerder zelf het voortduren van de maatregel niet of onvoldoende heeft getoetst, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de vertrekgesprekken met eiser en het voorgangsrapport volgt dat verweerder op verschillende momenten heeft getoetst of het voortduren van de maatregel van bewaring nog steeds rechtmatig is. Verweerder heeft eiser uitvoerig gevraagd naar zijn persoonlijke omstandigheden en steeds beoordeeld of deze omstandigheden aanleiding gaven de maatregel op te heffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er daarmee voldoende op toegezien of eisers vrijheidsbeneming nog aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Eiser heeft, zoals hierna zal blijken, in beroep geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat de bewaring niet langer mag voortduren of onredelijk bezwarend is. Verweerder was dan ook niet gehouden uit eigen beweging de maatregel te beëindigen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Verder voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko en dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Ondanks dat eiser meewerkt is hij tot op heden nog niet gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat verweerder hiervoor de benodigde handelingen (heeft) verricht. Eiser acht daarom niet aannemelijk dat de Marokkaanse autoriteiten binnen afzienbare tijd aan eiser een laissez-passer (lp) zullen verstrekken.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Op 11 januari 2023 is er een lp-aanvraag ingediend bij de autoriteiten van Marokko. Uit de voortgangsrapportage van verweerder volgt in de eerste plaats dat verweerder sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige bewaringsprocedure, twee keer een rappel heeft gestuurd aan de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder sindsdien twee vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Daaruit blijkt overigens dat eiser, anders dan hij stelt, niet bereid is mee te werken aan zijn terugkeer naar Marokko, terwijl dat wel van hem verwacht mag worden om die terugkeer te realiseren.
12. De rechtbank stelt verder vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022.Eiser heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Het enkele feit dat eiser nog niet in persoon is gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten, is daarvoor in dit stadium onvoldoende. Er zijn bovendien geen aanwijzingen dat deze presentatie niet alsnog op korte termijn kan plaatsvinden en dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen lp zullen afgeven. Nu uit de voortgangsrapportage bovendien blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten op 20 maart 202 de identiteit en de nationaliteit van eiser hebben bevestigd, is er andermaal geen grond voor het oordeel dat ten aanzien van eiser zicht op uitzetting ontbreekt.
13. Voorts voert eiser aan dat sprake is van medische klachten waardoor het onredelijk is om de maatregel van bewaring te laten voortduren. Doordat eiser in bewaring verblijft, zijn zijn psychosomatische klachten verergerd. Daarnaast heeft eiser gezinsleven met zijn partner en kind. In dat verband voert eiser aan dat bewaring een uiterst middel is en verweerder moet steeds kijken of niet kan worden volstaan met een lichter middel zoals een meldplicht. Verweerder heeft eisers individuele belangen en omstandigheden onvoldoende meegewogen.
14. Het betoog van eiser slaagt niet. Dat eisers klachten zijn verergerd, is niet onderbouwd. De rechtbank verwijst voor het overige naar haar uitspraak van 8 februari 2023 op het eerste beroep van eiser, waarin deze beroepsgronden uitputtend zijn beoordeeld. Eiser heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd, noch heeft eiser gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat er gronden zijn die maken dat de rechtbank op deze eerdere beoordeling terug moet komen.
15. De rechtbank ziet ten slotte ambtshalve geen reden om te oordelen dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is.
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.