ECLI:NL:RBDHA:2023:4984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
NL23.4702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit houder, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilig land voor de opvang van asielzoekers, verwijzend naar een circulaire van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022, waarin werd aangegeven dat Italië tijdelijk geen opvang kan bieden aan Dublin-terugkeerders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten herhaaldelijk hebben aangegeven dat de opschorting van overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk is, maar dat deze opschorting inmiddels meer dan drie maanden duurt. Dit heeft de rechtbank doen concluderen dat verweerder niet langer kan volstaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel zonder nader onderzoek te doen naar de actuele situatie in Italië.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en heeft het beroep gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.4702

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[v nummer]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van de artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981. Uit onderzoek in [naam database] is gebleken dat eiser op [medio] juli 2022 op irreguliere wijze via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Op 20 augustus 2022 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert onder andere aan dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij verwijst naar een brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 (“circular letter”), waaruit volgt dat Italië geen opvang meer kan bieden aan Dublinterugkeerders.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de circular letter een verzoek van de Italiaanse autoriteiten betreft om een tijdelijke opschorting van overdrachten naar Italië wegens plotselinge technische redenen die verband houden met de opvangfaciliteiten. Uit de circular letter is enkel en alleen op te maken dat – op verzoek van Italië – overdrachten aan Italië op dit moment tijdelijk niet kunnen worden uitgevoerd. Niet gebleken is dat op dit moment de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen of dat Italië als gevolg van deze tijdelijke opschorting de internationale verplichtingen niet langer zal nakomen als eiser uiteindelijk kan worden overgedragen. Verweerder concludeert dat uit de circular letter niet volgt dat Italië claimverzoeken permanent weigert, maar alleen om een tijdelijke opschorting van overdrachten heeft verzocht.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Italiaanse autoriteiten op 5 december 2022 aan de andere lidstaten van de Europese Unie hebben laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. De Italiaanse autoriteiten hebben in aanvullende berichten van 4 januari 2023, 27 januari 2023 en 7 februari 2023 de situatie steeds voor een korte termijn verlengd tot en met de tweede week van februari 2023. Op initiatief van de DT&V [3] zijn de overdrachten, die waren gepland tot en met 5 maart 2023, geannuleerd. Er is daarna geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen over de stand van zaken met betrekking tot de opvangvoorzieningen in Italië.
6. De rechtbank heeft tot recentelijk geoordeeld dat het feit dat de overdracht van Dublinclaimanten niet kan worden uitgevoerd ten gevolge van de in de circular letter verzochte opschorting, een tijdelijk overdrachtsbeletsel betreft. [4] Inmiddels duurt deze opschorting meer dan drie maanden en kan naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering niet langer van het tijdelijk karakter van deze opschorting uit worden gegaan. Dat de opschorting nog steeds voortduurt, is een indicatie dat mogelijk sprake is van een structurele tekortkoming in de opvangvoorzieningen in Italië. Verweerder kan daarom niet langer volstaan met enkel een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Het ligt daarom op de weg van verweerder om onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen en nader te motiveren dat geen sprake is van een structurele tekortkoming. Dit onderzoek zou onder meer gericht moeten zijn op de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren, waar de problemen in de opvangvoorzieningen concreet uit bestaan en welke oplossingen of ontwikkelingen te verwachten zijn. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten, is het besluit naar het oordeel van de rechtbank niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gelet op het bovenstaande wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb kennelijk gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dienst Terugkeer & Vertrek.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2023, zaaknummers NL22.26688 en NL22.26689.
5.Zie ten aanzien van de nieuwe lijn van deze rechtbank en zittingsplaats hierbij bijvoorbeeld de uitspraken van 6 maart 2023, zaaknummers ECLI:NL:RBDHA:2023:2966 en ECLI:NL:RBDHA:2023:3001.