ECLI:NL:RBDHA:2023:4978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
NL23.6793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser was op 20 februari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door de eiser en dat de motivering van de maatregel voldoende was.

De eiser voerde aan dat de verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien er acht dagen zaten tussen de inbewaringstelling en het versturen van een claimverzoek naar de Spaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder tijdig had gehandeld door op 23 februari 2023 een vertrekgesprek te voeren en dat de handelingen die na de inbewaringstelling zijn verricht, relevant waren voor de uitzettingsprocedure. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds zicht op uitzetting was, ondanks het feit dat de Spaanse autoriteiten aanvankelijk niet akkoord gingen met het claimverzoek.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het beroep van de eiser ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 maart 2023 en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6793
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Eiser is op 20 februari 2023 in bewaring gesteld. Pas op 28 februari 2023 heeft verweerder een claimverzoek verstuurd naar de Spaanse autoriteiten. Daar zitten acht dagen tussen, dat is gelet op de oudere rechtspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) onvoldoende voortvarend. Verder moet op grond van artikel 28, derde lid van de Dublinverordening de bewaring zo kort mogelijk duren en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedure af te ronden.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Verweerder heeft immers op 23 februari 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Dit vertrekgesprek is een relevante uitzettingshandeling. Verweerder heeft dus na drie dagen de eerste uitzettingshandeling uitgevoerd, dat is op tijd. Verder heeft verweerder op 28 februari 2023 een claimverzoek verstuurd naar de Spaanse autoriteiten. Nadat de Spaanse autoriteiten op 2 maart 2023 hebben bericht niet akkoord te gaan met het claimverzoek, heeft verweerder op 7 maart 2023 een verzoek tot heroverweging gestuurd naar de Spaanse autoriteiten. Op dit moment is verweerder afhankelijk van de Spaanse autoriteiten. De hiervoor genoemde handelingen die verweerder heeft verricht zijn relevante uitzettingshandelingen, die verweerder ook tijdig heeft uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sinds 2 maart 2023 geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn omdat de Spaanse autoriteiten het claimverzoek niet hebben geaccepteerd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Dat de Spaanse autoriteiten in eerste instantie niet akkoord zijn gegaan met het claimverzoek, betekent nog niet dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Verweerder heeft een heroverwegingsverzoek verstuurd naar de Spaanse autoriteiten en is in afwachting van het antwoord op dit verzoek. Het is dus mogelijk dat de Spaanse autoriteiten nu wel akkoord gaan met het claimverzoek waardoor eiser overgedragen kan worden naar Spanje. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
1. De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2265, van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3597 en van 10 december 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG7512.
Overige
8. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat (de geldigheid van) het terugkeerbesluit dat op 1 februari 2023 aan eiser is opgelegd niet ter beoordeling voorligt.
Ambtshalve toetsing
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.