ECLI:NL:RVS:2009:BK2265

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905611/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en voortvarendheid bij Dublin-claimant

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenbewaring van een Dublin-claimant, waarbij de staatssecretaris van Justitie in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De rechtbank had de maatregel van bewaring opgeheven en schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij de overdracht van de vreemdeling niet met de vereiste voortvarendheid had ter hand genomen. Hij stelde dat de uitzetting en overdracht binnen veertien dagen na de inbewaringstelling zouden zijn afgerond, als de maatregel niet door de rechtbank was opgeheven. De staatssecretaris benadrukte dat een duidelijke en consistente werkwijze noodzakelijk is voor een probleemloze overdracht van vreemdelingen naar andere EU-lidstaten.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in dit geval geen rekening had gehouden met het feit dat de inbewaringstelling van de vreemdeling van tevoren was gepland. Dit had invloed op de voortvarendheid van de procedure. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond waarom de inbewaringstelling niet sneller had kunnen worden afgehandeld. De grief van de staatssecretaris faalde, en hij werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 26 oktober 2009.

Uitspraak

200905611/1/V3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 23 juli 2009 in zaak nr. 09/25496 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de overdracht van de vreemdeling niet met de bij iedere inbewaringstelling vereiste voortvarendheid ter hand heeft genomen en dat hij ten aanzien van de voortvarendheid geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de uitzetting en overdracht van de vreemdeling binnen veertien dagen na de inbewaringstelling zouden zijn afgerond, als de maatregel van bewaring niet door de rechtbank was opgeheven. Hij benadrukt dat vanwege de betrokkenheid van verschillende diensten, het voor een probleemloze en praktische behandeling van de administratieve en feitelijke overdracht van vreemdelingen vanuit Nederland naar een andere lidstaat van de Europese Unie noodzakelijk is om een duidelijke, consistente en vooraf bepaalde werkwijze te volgen. Niet is gebleken dat die werkwijze bij een overdracht onredelijk is en de totale daarvoor benodigde tijd onredelijk lang is, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. De staatssecretaris heeft op 27 januari 2009, nadat uit onderzoek in het Eurodac-systeem was gebleken dat de vreemdeling eerder in Denemarken heeft verbleven, bij de Deense autoriteiten een verzoek tot terugname ingediend op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend (hierna: de Verordening). Omdat de Deense autoriteiten niet binnen twee weken op de claim hebben gereageerd, worden zij, ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening, geacht de claim op 11 februari 2009 te hebben aanvaard. Daarmee is de vreemdeling gedurende zes maanden na die aanvaarding, dus tot en met 11 augustus 2009, verzekerd van toegang tot Deens grondgebied.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft bij brief van 3 juli 2009 de Vreemdelingenpolitie Venlo geïnformeerd dat de vreemdeling in het kader van de Dublin procedure verwijderbaar is en daarbij verzocht om hem met het oog op de overdracht en de uiterste termijn waarbinnen die overdracht aan een andere Dublin-lidstaat moet plaatsvinden op 14 juli 2009 in bewaring te stellen. De vreemdeling is op die datum staande gehouden in het Asielzoekerscentrum Echt en vervolgens in bewaring gesteld.
De volgende dag, woensdag 15 juli 2009, is de vreemdeling overgeplaatst naar het Uitzetcentrum Zestienhoven. Op donderdag 16 juli 2009 werd zijn overdrachtsdossier aldaar ontvangen, waarna een regievoerder is aangewezen. Op maandag 20 juli 2009 is een vertrekgesprek met de vreemdeling gevoerd en een vlucht aangevraagd.
2.1.2. Niet in geschil is dat ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring ingevolge de Verordening een claimakkoord voorhanden was en de vreemdeling daadwerkelijk uitgezet kon worden.
In het hoger-beroepschrift heeft de staatssecretaris een overzicht gegeven van de handelingen die in het algemeen worden verricht in de periode tussen de inbewaringstelling van een Dublin-claimant en de feitelijke overdracht van de desbetreffende vreemdeling aan een Dublin-lidstaat. Bij de toepassing van het voor de effectuering van overdrachten gehanteerde protocol heeft de staatssecretaris evenwel in dit geval geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de inbewaringstelling van de vreemdeling van te voren was gepland. Noch in het hoger-beroepschrift, noch ter zitting heeft de staatssecretaris duidelijk gemaakt waarom dat in dit geval geen bijzondere omstandigheid vormt die de mogelijkheid geeft om in afwijking van het protocol bepaalde handelingen sneller te verrichten of achterwege te laten en waarom eerst op de zevende dag van de inbewaringstelling een vertrekgesprek is gehouden.
De grief faalt.
2.2. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2009
53-595.
Verzonden: 26 oktober 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak