In deze zaak hebben eisers, een vader en moeder, op 28 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op 9 april 2022 waren ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 januari 2023 inwilligende besluiten genomen op de asielaanvragen. De rechtbank heeft op 13 maart 2023 aan eisers gevraagd of deze inwilligende beslissingen aanleiding geven om de beroepen in te trekken, maar eisers hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert hieruit dat de beroepen gehandhaafd blijven.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er zonder zitting uitspraak wordt gedaan. De rechtbank overweegt dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvragen op 9 oktober 2022 eindigde, maar dat deze termijn door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 op 27 september 2022 met negen maanden is verlengd. Hierdoor eindigt de beslistermijn voor eisers pas op 29 juni 2023. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is, en concludeert dat de ingebrekestellingen van 13 oktober 2022 te vroeg zijn ingediend.
Daarom zijn de beroepen van eisers tegen het uitblijven van een besluit op hun asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.