ECLI:NL:RBDHA:2023:4791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL21.16208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van staatloze Palestijn met relatie tot lid van Hezbollah

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 april 2023, wordt de asielaanvraag van een staatloze Palestijn behandeld. De eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft eerder een uitspraak gedaan waarin het beroep van de eiser niet-ontvankelijk werd verklaard, maar dit werd later herzien. De eiser stelt dat hij bedreigd wordt door de familie van een vrouw met wie hij een relatie heeft gehad, die lid is van Hezbollah. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser geen bijstand van de UNRWA heeft ontvangen, ondanks zijn verblijf van zes dagen in een vluchtelingenkamp. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het besluit te herstellen, waarbij de rechtbank de termijn voor herstel op vier weken stelt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16208

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 4 januari 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Bij uitspraak van 11 maart 2022 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is staatloos en geboren op [geboortedag] 1994. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een relatie heeft gehad met [A] (de vrouw/het meisje) wiens familie lid is van Hezbollah. Ook nadat deze vrouw is getrouwd, is eiser haar blijven zien. Haar familie was tegen deze relatie en heeft eiser gepest, bedreigd en mishandeld. Op 25 december 2019 was eiser met de vrouw samen en ontving hij een telefoontje dat haar familie onderweg was. Eiser is vervolgens naar een Palestijns vluchtelingenkamp gevlucht. Later heeft eiser van zijn ouders gehoord dat de familie van de vrouw bij de woning is gekomen en met wapens heeft gedreigd.

Het bestreden besluit

2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen ten gevolge van de gestelde liefdesrelatie met een vrouw.
3. Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. Verweerder vindt het tweede element niet geloofwaardig. De uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag is niet op eiser van toepassing. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser gegronde vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin heeft dan wel bij terugkeer naar Libanon een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [1]
Wat vinden partijen in beroep?
4.1
Eiser voert aan dat uit zijn relaas wel degelijk blijkt dat hij de hulp van UNRWA [2] heeft ingeroepen. Verweerder motiveert niet waarom het onderduiken in het kamp niet als zodanig gezien kan worden. Verder blijkt uit zijn verklaringen en de overgelegde bewijsstukken dat zijn vertrek onvrijwillig was. Eiser stelt dat uit algemene informatie blijkt dat UNRWA in het algemeen geen bescherming tegen Hezbollah kan bieden en dat de organisatie bovendien op het punt staat om te vallen, nu de subsidie is gehalveerd. Ter onderbouwing wijst eiser op de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem [3] , de rechtbank Den Haag [4] , de zittingsplaats Groningen [5] en het arrest NB en AB van het Hof van Justitie [6] , op informatie in een artikel van Al Jazeera, een monitoring bericht van UNRWA van 1 juli 2022 en een rapport van de Duitse autoriteiten. Eiser stelt niet over een geldig reisdocument te beschikken en wijst in dit verband op het thematisch ambtsbericht van januari 2021 over Palestijnen in Libanon en op het arrest XT van het Hof van Justitie [7] en stelt dat hij niet kan terugkeren naar Libanon.
4.2
Eiser voert verder aan dat verweerder zijn verklaringen over zijn liefdesrelatie met de vrouw en de problemen die hij daardoor heeft gekregen niet ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Verweerder heeft de verklaringen op sommige punten niet meegenomen of verkeerd geïnterpreteerd. Daarbij hanteert verweerder een te hoge bewijslast en is het overgelegde bewijs niet in onderlinge samenhang beoordeeld.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Toetsing van het ongeloofwaardig bevonden deel van het asielrelaas
De verklaringen van eiser
6.1
Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij wisselend en ongerijmd heeft verklaard over de relatie met de vrouw en de houding van haar familie ten opzichte van hem. Daarbij heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het begin sprake was van vriendschap, maar dat deze vriendschap zich, gelet op de verklaringen van eiser, al snel heeft ontwikkeld tot een liefdesrelatie. Verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat de mening van eiser over gedwongen uithuwelijking op gespannen voet staat met het feit dat hij zelf blijkens zijn verklaringen een relatie met een elfjarig meisje onderhield.
6.2
Eiser heeft verklaard dat hij en het meisje op school met elkaar spraken. Verweerder heeft er in het besluit op gewezen dat deze verklaring ongerijmd is, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij naar dezelfde school gingen. Daargelaten of uit de informatie van Unesco waarnaar in het besluit is verwezen nu wel of niet blijkt dat het meisje in de beginperiode van het contact op de basisschool zat, heeft verweerder er ter zitting nogmaals op gewezen dat het gelet op het leeftijdsverschil tussen het meisje en eiser niet mogelijk is dat zij elkaar op dezelfde school spraken. Dat eiser en het meisje elkaar wel degelijk op school spraken, omdat haar basisschool en de school van eiser naast elkaar lagen, zoals eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is met verweerder eens dat dit niet uit de verklaringen van eiser blijkt.
6.3
Verweerder heeft eiser verder kunnen tegenwerpen dat hij heeft verklaard dat hij direct na het huwelijk van de vrouw met een andere man seksueel contact met haar heeft gehad, omdat hij wraak wilde nemen op haar vader. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eiser de vrouw op deze wijze opzettelijk in groot gevaar zou brengen en dat dit ook niet valt te rijmen met de liefde die eiser voor haar stelt te voelen. Eiser heeft later weliswaar gesteld dat hij van de vrouw hield en dat hij daarom gemeenschap met haar heeft gehad, maar heeft daarbij herhaald dat hij boos was dat haar ouders haar hadden uitgehuwelijkt en dat hij het ook als een vorm van wraak zag. [8] De rechtbank is daarom met verweerder eens dat deze aanvulling de ongerijmdheid wat betreft het in gevaar brengen van iemand van wie eiser stelt te houden, dan ook niet wegneemt. Ook de verklaring van eiser in het aanvullend gehoor dat hij de vrouw veel heeft aangedaan, maar dat hij haar is vergeten en helemaal niet meer aan haar denkt, heeft verweerder ongerijmd kunnen achten in het licht van zijn eerdere verklaringen dat haar naam in zijn hart gegraveerd zal blijven en dat hij zijn toekomstige dochter naar haar zal vernoemen. Dat dit volgens eiser moet worden gezien in het kader van een nieuwe relatie doet daar niet aan af, omdat het de ongerijmdheid niet wegneemt.
6.4
Verweerder heeft eiser ook kunnen tegenwerpen dat hij niet eenduidig en consistent heeft verklaard over de oorzaak en de aanleiding van de problemen. Zoals eiser heeft gesteld, sluiten zijn verklaringen in het nader gehoor en het aanvullend gehoor niet uit dat de problemen in 2015 begonnen en in 2017 erger werden. De stelling van eiser dat de oorzaak van de problemen zowel was gelegen in de relatie met de vrouw als in zijn werkzaamheden, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er in het besluit namelijk op gewezen dat eiser heeft verklaard dat de broers van de vrouw voor 2015 nog geen probleem van de relatie hadden gemaakt, omdat het contact tussen eiser en de vrouw nog niet erg intensief was op dat moment. Eiser heeft echter ook steeds verklaard dat het contact tussen hem en de vrouw sinds 2015 juist is afgenomen. Verweerder heeft daarom niet geloofwaardig kunnen achten dat de problemen volgens eiser in 2015 zijn begonnen omdat de relatie op dat moment sterker zou zijn geworden. Wat betreft de bedreigingen die mondeling aan eiser zouden zijn overgebracht met de strekking dat hij de vrouw beter met rust kon laten heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, ter zitting op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiser vanwege de relatie met de vrouw is bedreigd.
6.5
Ook de publieke en indiscrete wijze waarop eiser door Hezbollah zou zijn vervolgd heeft verweerder niet geloofwaardig kunnen achten in het licht van de verklaringen van eiser dat de vader van de vrouw niet over de zaak wilde praten en dat deze mogelijk grote problemen voor hem zou opleveren.
6.6
Dat verweerder eiser niet langer tegenwerpt dat zijn verklaringen over de gebeurtenissen op [geboortedag] 2019 vaag en summier zijn betekent, anders dan eiser stelt, niet dat verweerder de problemen die eiser van de kant van de familie van de vrouw stelt te hebben ondervonden aannemelijk zou moeten achten. De rechtbank wijst in dit verband op wat hiervoor is overwogen over de verschillende ongerijmdheden in het relaas van eiser.
De overgelegde stukken
7.1
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de verklaringen van eiser en de overgelegde stukken in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in samenhang zijn beoordeeld. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat nu de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn geacht, er minder waarde kan worden toegekend aan de bewijsmiddelen die eiser heeft overgelegd.
7.2
Zo heeft verweerder ten aanzien van de overgelegde chatgesprekken kunnen overwegen dat verweerder niet kan bevestigen dat dit een gesprek tussen eiser en de vrouw betreft. Ook als de door eiser overgelegde foto’s en screenshots een begin van bewijs zouden vormen dat deze mensen betrokken zijn bij Hezbollah, zoals eiser heeft gesteld, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de foto’s en screenshots niet bevestigen dat de afgebeelde personen familieleden van de vrouw zijn en dat de relatie met haar daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
7.3
Zoals de Afdeling heeft overwogen kan aan getuigenverklaringen bewijswaarde toekomen, [9] maar dat betekent niet dat dit ook voor de verklaringen van de Mukhtar geldt. Verweerder heeft zich, gelet op de inhoud van deze verklaringen, op het standpunt kunnen stellen dat ze de verschillende tegenstellingen en ongerijmdheden in het relaas van eiser niet wegnemen, omdat ze niet specificeren door wie eiser zou worden bedreigd.
7.4
Wat betreft het krantenartikel heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat daaruit niet blijkt dat de brand is aangestoken op de manier zoals eiser heeft verklaard en dat verweerder de gestelde aanleiding voor de brand niet aannemelijk heeft mogen achten.
7.5
Dat de video van de huiszoeking onvoldoende is betrokken volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt kunnen stellen dat uit niets blijkt dat het huis op de video van eiser is dan wel dat de mannen in de video leden van Hezbollah dan wel familieleden van de vrouw zijn.
7.6
Ook de verklaring van de burgemeester van Tyrus heeft verweerder betrokken en onvoldoende specifiek kunnen achten, nu het meisje, haar vader en de terroristische organisatie niet bij naam worden genoemd en niet nader wordt toegelicht wat het probleem van eiser feitelijk inhoudt.
Valt eiser onder artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag?
8.1
Verweerder heeft conform de werkinstructie [10] de geloofwaardig geachte elementen identiteit, nationaliteit en herkomst verder getoetst en in dat kader beoordeeld of eiser onder het toepassingsbereik van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag valt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is en heeft het geloofwaardig geachte deel van het asielrelaas om die reden op gebruikelijke wijze aan het Vluchtelingenverdrag getoetst. In de werkinstructie heeft verweerder de werking van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag zo samengevat:
“In essentie brengt artikel 1D met zich mee dat personen die bescherming of bijstand genieten van de UNRWA, uitgesloten zijn van de vluchtelingenstatus (in de huidige praktijk is artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat van de UNRWA valt). Houdt die bescherming of bijstand echter op om redenen buiten de invloed of onafhankelijk van de wil van de vreemdeling (denk bijv. aan de oorlogssituatie in Syrië), dan hebben deze personen automatisch (ongeacht het asielrelaas) recht op de vluchtelingenstatus.”
8.2
Artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag is geïncorporeerd in artikel 12, eerste lid, onder a van de Kwalificatierichtlijn. [11] De Afdeling heeft in haar uitspraak van 3 januari 2022 [12] heeft geoordeeld dat de eerste volzin van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn een uitsluitingsgrond bevat. Een staatloze Palestijn die bescherming en bijstand ontvangt van de UNRWA valt onder de reikwijdte daarvan. Dat betekent dat diegene is uitgesloten van de vluchtelingenstatus in de Unie en geen recht heeft op de voorzieningen uit hoofde van de Kwalificatierichtlijn. Dat is slechts anders wanneer de betrokken staatloze Palestijn óók valt onder de reikwijdte van de in de tweede volzin van deze bepaling opgenomen insluitingsgrond. Dat is het geval wanneer diegene in een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid verkeert, de UNRWA om bijstand heeft gevraagd en de UNWRA niet in staat is in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht, waardoor de staatloze wegens omstandigheden buiten zijn wil gedwongen is het werkgebied van de UNRWA te verlaten. Voor het antwoord op de vraag of de vreemdeling binnen de reikwijdte van de eerste dan wel tweede volzin van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn valt, is volgens de Afdeling niet zozeer doorslaggevend of hij is geregistreerd bij de UNRWA, maar vooral of hij kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. De Afdeling heeft dit in haar uitspraak van 20 april 2022 bevestigd en daarin benadrukt dat de hier bedoelde uitsluitingsgrond van vluchtelingschap strikt moet worden uitgelegd. [13]
8.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser zes dagen in een vluchtelingenkamp van de UNRWA heeft verbleven. Eiser heeft gesteld dat hij met dit verblijf feitelijk de bescherming van de UNRWA heeft ingeroepen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser op voormelde rechtbankuitspraken gewezen en gesteld dat in deze zaken niet wordt betwist dat het enkele verblijven in een UNRWA-vluchtelingenkamp feitelijk neerkomt op het vragen van bescherming. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit zesdaagse verblijf onvoldoende is om te concluderen dat eiser daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser zelf heeft verklaard dat hij niet de bescherming van UNRWA heeft ingeroepen. [14] In de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem ging het bovendien om een vreemdeling die haar hele leven in een kamp had gewoond, terwijl eiser maar zes dagen in een vluchtelingenkamp zat ondergedoken. In de uitspraak van de zittingsplaats Groningen had de vreemdeling expliciet de bescherming van de UNRWA ingeroepen. Volgens verweerder is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Het enkele verblijf in een kamp is onvoldoende. De vraag van de rechtbank wat nog meer nodig is om van het daadwerkelijk inroepen van de bescherming van UNRWA te kunnen spreken, heeft verweerder ter zitting niet kunnen beantwoorden.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit op dit punt ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dat eiser stelt dat hij niet de bescherming van de UNWRA heeft ingeroepen, sluit niet uit dat hij deze bescherming wel daadwerkelijk heeft genoten. Daartoe stelt zijn gemachtigde dat hij deze bescherming feitelijk heeft verkregen op het moment dat eiser in het UNWRA vluchtelingenkamp is ondergedoken, ook al was dit verblijf maar voor zes dagen. Verweerder stelt weliswaar dat het enkele verblijf van zes dagen in een kamp niet voldoende is, maar heeft dit verder niet onderbouwd of toegelicht. Ook ter zitting heeft verweerder niet kunnen toelichten wat er dan nog meer nodig is voordat van een bescherming kan worden gesproken. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond.
Conclusie en gevolgen
9.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder de problemen van eiser ten gevolge van de gestelde liefdesrelatie met de vrouw ongeloofwaardig kunnen achten.
9.2
Zoals hiervoor is overwogen onder 8.4 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb. [15] Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.3
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van de Afdeling. [16]
9.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
3.Uitspraak van 3 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5664.
4.Uitspraak van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11590.
5.Uitspraak van 1 november 2022, zaaknummer NL21.15664 (ongepubliceerd).
6.Arrest van 3 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:151.
7.Arrest van 13 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:3.
8.Zie de correcties en aanvullingen bij pagina 9 van het Aanvullend gehoor.
9.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), uitspraak van 17 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1820.
10.WI 2020/19 Palestijnen.
11.Richtlijn 2011/95/EU.
12.ECLI:NL:RVS:2022:1, onder 6.1 en 6.2.
14.Zie pagina 18 van het Verslag aanvullend gehoor.
15.Algemene wet bestuursrecht.
16.Zie de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.