ECLI:NL:RBDHA:2022:11590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
NL21.17241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake asielaanvraag van een staatloze Palestijn uit Libanon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn, geboren in een vluchtelingenkamp in Libanon. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Libanon, omdat hij problemen had ondervonden met islamitische groeperingen en discriminatie vanwege zijn afkomst. De staatssecretaris had de asielaanvraag afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de asielmotieven, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de UNRWA in staat was om eiser in Libanon de noodzakelijke levensomstandigheden te bieden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat de UNRWA, gezien de verslechterde financiële situatie, niet in staat was om aan haar kerntaken te voldoen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en vernietigde dit besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17241

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

ProcesverloopBij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makkadam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 in het vluchtelingenkamp [kamp] te Libanon en is een staatloze Palestijn. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vreest voor islamitische groeperingen, omdat zijn broer door een islamitische groepering is vermoord en eiser ook persoonlijk problemen met islamitische groeperingen heeft ondervonden in het vluchtelingenkamp. Verder is eiser gediscrimineerd vanwege zijn afkomst. Bij terugkeer naar Libanon vreest eiser voor zijn leven, aangezien de UNRWA hem niet langer bescherming of bijstand kan bieden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Vermoorde broer door IS dan wel andere islamitische groeperingen;
Persoonlijke ondervonden problemen met de groeperingen in het vluchtelingenkamp;
Discriminatie vanwege Palestijnse afkomst.
Verweerder heeft het eerste, tweede en vierde element geloofwaardig geacht. Verweerder acht het echter ongeloofwaardig dat eiser persoonlijk problemen met de groeperingen in het vluchtelingenkamp heeft ondervonden. Verder is volgens verweerder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing en wordt hij op die grond uitgesloten van het vluchtelingschap. Om die reden heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep met betrekking tot de toetsing aan artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag?
3. Eiser voert aan dat uit de algemene landeninformatie blijkt dat de UNRWA gezien de veranderde financiële situatie niet in staat is in Libanon voor hem levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht van de United Nations (UN). Dit maakt dat de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden en eiser van rechtswege onder het Vluchtelingenverdrag valt. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 3 juni 2021 [1] en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 februari 2022. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat eiser bescherming of bijstand van de UNRWA in Libanon
heeft genoten. In geschil is of de UNRWA nog steeds in staat is in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 3 juni 2021 en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 februari 2022, dezelfde rechtsvraag aan de orde was. In beide uitspraken heeft de rechtbank onder verwijzing naar algemene informatie geconstateerd dat niet eenduidig blijkt dat de UNRWA, gelet op de verslechterde financiële problemen, in staat is de basisdiensten met betrekking tot gezondheid, onderwijs, verbetering van de kampen, noodhulp en sociale diensten aan Palestijnse vluchtelingen in Libanon te blijven voldoen. [3] De rechtbank heeft daarom in die uitspraken geoordeeld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de UNRWA in staat is in Libanon levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. [4]
4.1
De rechtbank ziet in de motivering die is opgenomen in het bestreden besluit en de nadere motivering van verweerder ter zitting geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in de hiervoor genoemde uitspraken. Zoals eiser terecht stelt betekent het gegeven dat hij voor zijn vertrek in 2018 nog hulp en medische zorg heeft genoten van de UNRWA, niet dat de UNRWA op dit moment nog steeds in staat is om in zijn algemeenheid aan haar kerntaken te voldoen. Verder betekent de verwijzing in het bestreden besluit naar de passage uit het Thematisch Ambtsbericht van 2020 [5] , waarin staat dat ‘UNRWA-diensten blijvend beschikbaar zijn in 2020’, ook niet dat de UNRWA op dit moment nog steeds in staat is om in zijn algemeenheid aan haar kerntaken te voldoen. Voor zover verweerder ter zitting heeft betoogd dat de vraag of bijstand en bescherming van de UNRWA is opgehouden moet worden getoetst aan het moment van het vertrek van eiser uit het UNRWA-gebied volgt de rechtbank dit niet. Eiser wijst er terecht op dat het Hof van Justitie van de EU in haar arrest van 3 maart 2022 heeft verduidelijkt dat voor de vaststelling of de bescherming of bijstand van de UNRWA is opgehouden, bij de individuele beoordeling niet alleen rekening dient te worden gehouden met de relevante omstandigheden die gelden op het moment waarop een persoon het werkgebied van de UNRWA heeft verlaten, maar ook met de omstandigheden die gelden op het moment waarop de bevoegde autoriteiten een verzoek om toekenning van de vluchtelingenstatus in behandeling nemen of de bevoegde rechterlijke instanties een beslissing nemen over een beroep tegen een weigering van die status. [6]
4.2
De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de UNRWA in staat is om eiser in Libanon de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. Het bestreden besluit bevat een motiveringsgebrek en komt dus vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
5. Het beroep is reeds hierom gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet gelet op de aard van het motiveringsgebrek geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Dossierstuk 82, zaaknummers NL22.841 en NL22.843.
3.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag van 22 februari 2022, r.o. 6.6, en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 juni 2021, r.o. 9.2.3.
4.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag van 22 februari 2022, r.o. 6.7, en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 juni 2021, r.o. 9.2.3.
5.Thematisch Ambtsbericht Palestijnen in Libanon, januari 2021, p. 42.
6.ECLI:EU:C:2022:151.