In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn, geboren in een vluchtelingenkamp in Libanon. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. Eiser vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Libanon, omdat hij problemen had ondervonden met islamitische groeperingen en discriminatie vanwege zijn afkomst. De staatssecretaris had de asielaanvraag afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de asielmotieven, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de UNRWA in staat was om eiser in Libanon de noodzakelijke levensomstandigheden te bieden. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat de UNRWA, gezien de verslechterde financiële situatie, niet in staat was om aan haar kerntaken te voldoen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde en vernietigde dit besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.