ECLI:NL:RBDHA:2023:4784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
22/4597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na vermoeden van ongeschiktheid door cannabisgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR). De eiser, die zijn rijbewijs had geschorst gekregen na een vermoeden van ongeschiktheid door cannabisgebruik, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het CBR. Het primaire besluit, genomen op 8 maart 2022, legde de eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik op en schorste de geldigheid van zijn rijbewijs. Het bestreden besluit van 11 juli 2022 verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 13 september 2021 door de politie was staande gehouden en positief had getest op cannabis. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de politie en de resultaten van de speekseltest en het bloedonderzoek voldoende basis vormden voor het vermoeden van ongeschiktheid. De eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat de uitslag van het bloedonderzoek onjuist was, en de rechtbank vond de procedurele bezwaren van de eiser niet steekhoudend.

De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had gehandeld door de eiser te verplichten mee te werken aan het onderzoek en zijn rijbewijs te schorsen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheid.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (primair besluit) heeft verweerder eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en heeft de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
Bij besluit van 11 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 13 september 2021 als bestuurder van een voertuig (snorfiets) staande gehouden door de politie. Uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de politie blijkt dat eiser met een woordenvloed sprak, naar cannabis rook en bloeddoorlopen ogen had. Bij eiser werd een speekseltest afgenomen, waarbij positief werd getest op cannabis. Vervolgens heeft er een bloedonderzoek plaatsgevonden waaruit is gebleken dat eiser cannabis (THC) in zijn bloed had. De politie heeft van zijn bevindingen een melding bij verweerder gedaan. [1] Op grond van de informatie van de politie heeft verweerder aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en heeft de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst tot de uitslag van het onderzoek. [2] Eiser kan zich hiermee niet verenigen.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Verweerder baseert zich op onzorgvuldig onderzoek. De door politie aangedragen informatie is onjuist en het bloedonderzoek is niet zorgvuldig verricht. Vanwege procedurele onvolkomenheden kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Verweerder heeft eiser terecht verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn drugsgebruik en heeft zijn rijbewijs terecht geschorst gedurende het onderzoek.
3.1.
Verweerder mag volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] uitgaan van het proces-verbaal van de politie en de resultaten van de speekseltest en het bloedonderzoek. In wat eiser heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor zodanige twijfel aan de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen dat deze niet aan het vermoeden van ongeschiktheid ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat de uitslag van het bloedonderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Daargelaten dat op grond van de Regeling een bloeduitslag niet vereist is voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid [4] heeft eiser geen tegenbewijs overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de uitslag van het bloedonderzoek voor onjuist is. De uitslag van het bloedonderzoek past bij de waarnemingen van de politie in het proces-verbaal.
3.3.
Gezien het voorgaande is met voldoende mate van zekerheid vast komen te staan dat eiser onder invloed van drogerende stoffen een voertuig bestuurde. Verweerder heeft daarom terecht op grond van de criteria als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling een vermoeden van rijongeschiktheid aangenomen. Gelet op de relevante, dwingendrechtelijke bepalingen was verweerder gehouden om aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen.
3.4.
Het is vaste rechtspraak dat de toepasselijke bepalingen geen ruimte laten om een belangenafweging te maken en op grond van eisers persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Wat eiser in dit verband heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
3.5.
De rechtbank kan in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [5] Van een dergelijke gevolgen is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.
3.6.
Voor zover eiser in beroep verder heeft volstaan met een verwijzing naar zijn bezwaargronden, kunnen deze gronden niet slagen. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd op de bezwaargronden ingegaan en eiser heeft niet onderbouwd waarom de motivering van het bestreden besluit voor onjuist moet worden gehouden.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
2.Op grond van artikel 131 van de WVW en artikel 5, sub a, artikel 6 en artikel 23, eerste lid, onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling).
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Zie bijvoorbeeld de uitspraak van
4.ABRvS, 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1895.
5.ABRvS, 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:642.