Uitspraak
RECHTBANK
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
“In een zodanig geval, waarin de vordering tot ontbinding de strekking heeft een uitspraak te verkrijgen die meebrengt dat alsnog komt vast te staan dat de overeenkomst is ontbonden op een vroeger tijdstip dan het tijdstip waartegen is opgezegd, staat de beëindiging door opzegging in beginsel niet aan de toewijsbaarheid van de vordering tot ontbinding in de weg. In dit verband is van belang dat (…) de opzegging is geschied voor zover zou moeten worden aangenomen dat tussen (…) en (…) een arbeidsovereenkomst heeft bestaan ‘en deze nog niet was geëindigd’; ten gevolge van dit voorbehoud hoeft niet te worden onderzocht of het (blijven) vorderen van ontbinding verenigbaar is met de opzegging. (…)
“De rb. heeft m.i. miskend, dat aan de berechting van een vordering tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (…) niet in de weg staat, dat de arbeidsovereenkomst door opzegging rechtsgeldig is beëindigd, wanneer de gestelde wanprestatie, en de ontbinding van de overeenkomst als mogelijk gevolg daarvan, eerder dan de beëindiging door opzegging plaatsvindt. (…) LOH heeft bovendien bedoelde opzegging voorwaardelijk gedaan, namelijk voorzover zou moeten worden aangenomen dat tussen LOH en Slegtenhorst een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en deze nog niet was geëindigd (prod. 4 bij akte in hoger beroep). Een onderzoek door de Rb. naar de gronden voor de ontbindingsactie lag dan te meer in de rede.”
‘namelijk een wanprestatie van zodanige aard dat zij het ingrijpende gevolg van een ontbinding van de overeenkomst, in beginsel met terugwerkende kracht tot de dag van de wanprestatie, kan rechtvaardigen’(HR 20 april 1990,
NJ1990, 702). Deze maatstaf is nog steeds actueel.
‘veeleer op een lijn te stellen [is] met een beëindiging van het dienstverband wegens een dringende reden’.
Het hof acht evident dat het naast elkaar verrichten van twee of meer (vrijwel) volledige functies gevolgen kan hebben voor (de inzetbaarheid van) de betrokken werknemer en de kwaliteit van het werk, zodat een werkgever er groot belang bij heeft dat een werknemer daar niet, en zeker niet zonder toestemming van de werkgever toe overgaat. Het behoeft geen nadere toelichting dat van [naam01] als goed werknemer en op grond van de toepasselijke cao verwacht had mogen worden dat hij zijn wens om in dienst te treden van dan wel werkzaamheden te verrichten voor Stichting Mooiland en Stichting Wooninvest spontaan, volledig en tijdig aan Wooncompas had gemeld en daarvoor toestemming had gevraagd conform artikel 2.5 van de cao. Of [naam01] zijn werkzaamheden als zelfstandige bij Stichting Wooninvest al dan niet persoonlijk heeft uitgevoerd, kan daarbij in het midden blijven (…) [naam01] had bovendien bij de bedrijfsarts van Wooncompas open kaart behoren te spelen over zijn andere arbeidsovereenkomst(en) en nevenactiviteiten teneinde de bedrijfsarts in staat te stellen om zich een juist beeld te vormen van zijn belastbaarheid ten behoeve van zijn re-integratieproces.(…)