Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1],
[eiser 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 december 2011 met producties,
- de conclusie van antwoord van 2 mei 2012 met producties,
- het tussenvonnis van 30 mei 2012,
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis van 29 augustus 2012 met producties,
- de op 12 september 2012 overgelegde aanvulling op productie K73 van [eisers gezamenlijk],
- de conclusie van dupliek tevens antwoord wijziging van eis van 21 november 2012 met producties,
- de akte uitlating producties van [eisers gezamenlijk] van 19 december 2012,
- de akte omvang belastingschade tevens wijziging van eis van 28 mei 2013,
- het proces-verbaal van de zitting van 28 mei 2013, waar partijen hebben gepleit, en de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
(beneficiaries)van de Trusts. De Trusts houden (indirect) substantiële aandelenbelangen in [bank 1] en [bank 2]. [eiser 2] is de echtgenote van [eiser 1].
alles op een rij zou zetten met betrekking tot de vermogensbelasting en de zogenaamde nil-regeling.”
irrevocable), de trustee kan begunstigden benoemen en uitsluiten en [eiser 1] is een van de begunstigden. In een ‘letter of wishes’ is vastgelegd dat de [trust 2] is gecreëerd voor de ‘ultimate benefit’ van [eiser 1] en een aantal van zijn (naaste) familieleden. Daarnaast maakt Ernst & Young melding van het feit dat de ex-echtgenote van [eiser 1] in de echtscheidingsprocedure een recht op een deel van het vermogen van de [trust 2] heeft geclaimd. Ernst & Young komt tot de conclusie dat [eiser 1] meer dan een blote verwachting heeft op inkomsten uit de [trust 2]. Door de [trust 2] herroepbaar te maken en door afschaffen van renteaccumulatie op door de Trust betaalbaar gestelde, maar nog niet aan de begunstigden uitgekeerde bedragen, kan de verwachting van [eiser 1] op inkomen uit de [trust 2] worden verkleind, waarmee waarschijnlijker wordt dat de [trust 2] als niet-transparant wordt aangemerkt door de fiscus. Niettemin moet de voorlopige conclusie luiden dat de [trust 2] transparant is, aldus nog steeds Ernst & Young in de brief van 3 maart 1993.
grotendeels bestaan uit vrijgestelde deelnemingsresultaten zodat de door deze vennootschappen effectief verschuldigde belasting vermoedelijk beperkt zal zijn.”
De ondergetekenden (…) komen het volgende overeen: (…)
€ 521.966 is) € 576.966.
3.Het geschil
4.De beoordeling
voorlopigeconclusie getrokken dat [trust 2] vanuit Nederlands fiscaal perspectief transparant was. Minst genomen moet het voor [eiser 1] na lezing van deze brief duidelijk zijn geweest dat het de voorlopige inschatting was van Ernst & Young dat hij een zodanig dominante positie had in [trust 2] dat deze als transparant moest worden aangemerkt. Niettemin heeft [eiser 1] daartegen destijds geen bezwaar gemaakt noch argumenten naar voren gebracht die afdoen aan die inschatting. Integendeel, hij heeft bij verschillende gelegenheden aangegeven dat hij instemde met de door Ernst & Young getrokken conclusie. Zoals uit de volgende door Ernst & Young onbetwist gestelde feiten en omstandigheden blijkt hebben de aanwijzingen dat [eiser 1] inderdaad die dominante positie had in [trust 2] zich daarna alleen maar verder opgestapeld.
4 oktober 1996 (zie 2.12), dat terecht is geadviseerd tot de aandelenoverdracht, ook met inachtneming van het feit dat zonder de aandelenoverdracht de waarde van de aandelen [bank 2] en [bedrijf] per 1 januari 1997 als verkrijgingsprijs voor de ab-regeling zou gelden (de zogenoemde ‘step up in base’). Vermogenswinsten door verkoop van (een deel van) de aandelen [bank 2] en [bedrijf] en dividenduitkeringen op die aandelen na 1 januari 1997 zouden zonder de aandelenoverdracht immers nog altijd tot ab-heffing bij [eiser 1] leiden. Doordat [eiser 1] na de aandelenoverdracht geen direct belang meer had in [bedrijf] en [bank 2], kon die belastingheffing worden voorkomen. [eisers gezamenlijk] hebben niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld dat dit geen geldig fiscaal motief was voor de aandelenoverdracht.