Uitspraak
Eerste Kamer
Nr. 11.882
AT
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. P.S. Kamminga,
gevestigd te [vestiginsplaats] ,
verweerster in cassatie,
niet verschenen.
De zaak is voor [eiser] bepleit door zijn advocaat.
De Advocaat-Generaal ten Kate heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam.
nvan het Burgerlijk Wetboek, indien de betrokken huurovereenkomst inmiddels uit anderen hoofde rechtsgeldig is geëindigd, kan in zijn algemeenheid niet als juist worden aanvaard. Nu [eiser] in de feitelijke instanties een desbetreffend verweer niet heeft gevoerd, behoefde de Rechtbank niet te onderzoeken of de Vereniging bij de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst voldoende belang had.
Onderdeel a van het middel faalt derhalve.
klid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht had buiten beschouwing kan blijven".
Aldus oordelende heeft de Rechtbank miskend dat bij toepassing van artikel 1623
k, eerste lid, niet de beëindigde huurovereenkomst, maar de onderhuurovereenkomst door de verhuurder met de onderhuurder wordt voortgezet, en dat die voortzetting van rechtswege plaatsvindt.
Onderdeel b van het middel, klagende over schending van artikel 1623
k, eerste lid, is derhalve gegrond, waaruit volgt dat onderdeel c geen bespreking meer behoeft.
Tot dit oordeel is de Rechtbank blijkbaar mede gekomen op grond van haar hiervoor onjuist bevonden opvatting dat de vraag of artikel 1623
k, eerste lid, te dezen toepassing behoort te vinden, niet behoeft te worden onderzocht.
Dit oordeel steunt kennelijk mede op de hiervoor onjuist bevonden opvatting omtrent artikel 1623
k.
kmet [betrokkene 1] heeft voortgezet.
Blijkens vaststelling van de Rechtbank heeft [eiser] de (gehele) woning onderverhuurd aan [betrokkene 1] in strijd met de bedingen van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst. Dit levert wanprestatie op van [eiser] , welke, in verband met het eveneens door de Rechtbank vastgestelde feit dat de woning niet per 1 april 1980 ontruimd is opgeleverd de Vereniging in beginsel aanspraak geeft op vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in artikel 1283 en artikel 1284 van het Burgerlijk Wetboek. Tot de aldus te vergoeden schade kan behoren door de Vereniging gederfde huur over de periode na 1 april 1980.
vernietigt het vonnis van de Rechtbank van 4 maart 1981;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
f376,05 aan verschotten en
f2.000,-- voor salaris, en aan de zijde van de Vereniging op nihil.
21 mei 1982.