ECLI:NL:RBDHA:2023:4698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C/09/642184 / FA RK 23-799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2022 in Frankrijk. De vader, wonende in Frankrijk, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar Frankrijk, na een periode waarin de moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, de minderjarige in Nederland had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in augustus 2022 sprake was van ongeoorloofde achterhouding van de minderjarige door de moeder, maar dat deze situatie inmiddels was beëindigd door de hervatting van de in mediation overeengekomen zorgregeling. De rechtbank oordeelde dat er op dit moment geen sprake meer was van ongeoorloofde achterhouding en dat de vader geen belang meer had bij zijn verzoek tot teruggeleiding. Het verzoek werd dan ook afgewezen. De rechtbank heeft daarnaast de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-799
Zaaknummer: C/09/642184
Datum beschikking: 27 maart 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 3 februari 2023 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de vader,
wonende in [woonplaats01] , Frankrijk,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de moeder,
wonende in [woonplaats02] ,
advocaat: mr. A.H. van Haga te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- het verweerschrift, met bijlagen;
- het F9-formulier van 6 maart 2023, met bijlagen, van de zijde van de vader.
Op 13 maart 2023 is de zaak ter terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk, [tolk01] , alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [naam03] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet),
  • primair: de onmiddellijke terugkeer, doch vóór of uiterlijk 10 maart 2023, van na te melden minderjarige te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar Frankrijk, meer specifiek Vincennes, althans de staat waar zijn gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar Frankrijk, en te bepalen, voor zover rechtens vereist nu dit reeds voortvloeit uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Uitvoeringswet, dat de minderjarige zo nodig met behulp van de sterke arm der wet, althans met medewerking van het openbaar ministerie zal worden teruggeleid,
  • subsidiair: voor zover mogelijk een (voorlopige) internationale zorgregeling tussen de vader en de minderjarige vast te stellen in het licht van dit verzoekschrift, waarbij de huidige mediationovereenkomst wegens voornoemde wijziging van omstandigheden komt te vervallen;
met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding en in de proceskosten, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gehuwd op [datum huwelijk01] 2021 te [plaats huwelijk01] , Frankrijk.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] , Frankrijk.
- De vader en de moeder oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] uit.
- De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit, de vader heeft de Franse nationaliteit en
[voornaam minderjarige01] heeft de Franse en de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich op 17 augustus 2022 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). Deze zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer01] .
- Bij beschikking van [beschikkingsdatum01] 2022 heeft deze rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang inhoudende dat de vader voorlopig gerechtigd is om [voornaam minderjarige01] bij zich te hebben éénmaal per twee weken van vrijdag 9:30 uur tot zondag 18:30 uur in Nederland, met de overdrachten van [voornaam minderjarige01] in het bijzijn van een derde op [plaats01] , met ingang van vrijdag 2 september 2022.
- De vader en de moeder zijn vervolgens door middel van crossborder mediation tot een door hen beiden op 14 september 2022 ondertekende vaststellingsovereenkomst gekomen, waarin zij – voor zover hier van belang – in afwijking van de zorgregeling die is opgenomen in de beschikking van [beschikkingsdatum01] 2022 een co-ouderschap zijn overeengekomen waarbij [voornaam minderjarige01] twee weken bij de moeder in Nederland en twee weken bij de vader in Frankrijk verblijft, met de wisseldag op zondag.
- De vader heeft de onder IKO nr. [nummer01] bij de CA geregistreerde zaak – zoals afgesproken in de in de crossborder mediation gesloten vaststellingsovereenkomst – per e-mailbericht van 15 september 2022 ingetrokken.
- De vader heeft zich op 17 januari 2023 opnieuw gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). Deze zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer02] .
- Bij beschikking van [beschikkingsdatum02] 2023 is het provisionele verzoek van de moeder tot wijziging van de overeengekomen zorgregeling afgewezen.
- Bij beschikking van [beschikkingsdatum03] 2023 is verklaard dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken tot echtscheiding en afwikkeling van het huwelijksvermogensregime en is de behandeling van de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie aangehouden tot 1 mei 2023 pro forma in afwachting van het verloop van de teruggeleidingsprocedure.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Frankrijk zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] in Nederland ten tijde van de indiening van het verzoek (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene aan wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of achterhouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of achterhouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of achterhouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de ouders naar Frans recht gezamenlijk met het gezag over [voornaam minderjarige01] zijn belast en dat het gezagsrecht door de ouders gezamenlijk daadwerkelijk wordt uitgeoefend.
Ook niet in geschil is dat [voornaam minderjarige01] vóór augustus 2022 zijn gewone verblijfplaats in Frankrijk had. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien niet gebleken dat de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] nadien is gewijzigd. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de ouders tijdens hun huwelijk met [voornaam minderjarige01] hebben samengewoond in Frankrijk, waar [voornaam minderjarige01] ook is geboren. Kort na de geboorte van [voornaam minderjarige01] ging het niet goed met het huwelijk van de ouders. De moeder was in Frankrijk niet gelukkig en zij had de wens om weer naar Nederland te gaan. In augustus zijn de ouders gescheiden gaan leven en de vader heeft [voornaam minderjarige01] op 4 augustus 2022 volgens afspraak naar de moeder in Nederland gebracht. Daarna zou [voornaam minderjarige01] in ieder geval nog een vakantieweek in Frankrijk doorbrengen. De moeder heeft vervolgens echter aangegeven dat zij niet zou terugkeren naar Frankrijk en zij stelt dat zij toestemming had van de vader om met [voornaam minderjarige01] in Nederland te wonen. De vader stelt juist dat hij nooit toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van [voornaam minderjarige01] naar Nederland in het kader van een permanent verblijf aldaar, maar alleen voor een vakantie. De vader heeft direct na de mededeling van de moeder dat zij niet met [voornaam minderjarige01] naar Frankrijk zou terugkeren aangegeven dat hij hierin niet zou berusten en heeft zich op 17 augustus 2022 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA).
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk geworden dat de moeder toestemming had van de vader om [voornaam minderjarige01] in Nederland te houden. Uit de door de moeder overgelegde appberichten en de weergave van een gesprek tussen de ouders is die toestemming niet af te leiden. De rechtbank is van oordeel dat de moeder haar standpunt op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de omstandigheid dat de vader zich direct heeft gewend tot de CA.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank de ongeoorloofdheid van de achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag in Nederland in augustus 2022 vast.
De moeder is vervolgens een voorlopige voorzieningenprocedure in Nederland gestart. Bij beschikking van [beschikkingsdatum01] 2022 heeft deze rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [voornaam minderjarige01] is vastgesteld, en zijn de ouders verwezen naar crossborder mediation, gefaciliteerd door het mediation bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering. De ouders zijn door middel van deze crossborder mediation tot een door hen beiden op 14 september 2022 ondertekende vaststellingsovereenkomst gekomen, waarin zij - in afwijking van de zorgregeling die is opgenomen in de beschikking van [beschikkingsdatum01] 2022 - een co-ouderschapsregeling zijn overeengekomen, waarbij [voornaam minderjarige01] twee weken bij de moeder in Nederland en twee weken bij de vader in Frankrijk verblijft, met de wisseldag op zondag. Voorts zijn de ouders overeengekomen dat de vader zijn verzoek bij de CA zal intrekken, zoals ook is gebeurd op 15 september 2022. Partijen hebben vervolgens uitvoering gegeven aan die co-ouderschapsregeling.
Vanaf 15 januari 2023 is de moeder de afgesproken zorgregeling niet langer nagekomen. De vader had [voornaam minderjarige01] op 31 december 2022 teruggebracht naar Nederland en de moeder zou [voornaam minderjarige01] op 15 januari 2023 weer terugbrengen naar Frankrijk. Zij heeft [voornaam minderjarige01] toen niet teruggebracht De vader heeft zich toen opnieuw gewend tot de CA. De moeder heeft aangevoerd dat zij tijdelijk geen uitvoering heeft gegeven aan de zorgregeling, vanwege door haar van [voornaam minderjarige01] ontvangen zorgelijke signalen. Zij heeft de Nederlandse rechter daarom destijds gevraagd om de zorgregeling te wijzigen. Zij heeft dit naar eigen zeggen gedaan in het belang van [voornaam minderjarige01] , nu zij zich ernstige zorgen maakt over zijn welzijn. Zij heeft een ernstige gedragsverandering bij [voornaam minderjarige01] gezien ten gevolge van de regeling, waarvoor ook een melding is gedaan bij Veilig Thuis en waarvoor de moeder heeft gesproken met de huisarts en een deskundige. Inmiddels heeft de rechtbank haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling echter afgewezen en komt zij de in crossborder mediation afgesproken internationale zorgregeling weer na. [voornaam minderjarige01] is de afgelopen twee weken weer bij de vader in Frankrijk geweest. De moeder stelt zich daarom op het standpunt dat er geen sprake (meer) is van ongeoorloofde achterhouding zoals bedoeld in het Verdrag en dat het belang van de vader aan zijn verzoek tot teruggeleiding is komen te vervallen. De vader had om nakoming van de zorgregeling dienen te vragen in plaats van een teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] naar Frankrijk, aldus de moeder.
De rechtbank overweegt dat aan de ongeoorloofde achterhouding (in augustus 2022) door de moeder een einde is gekomen door de nakoming van de in mediation afgesproken zorgregeling in het derde kwartaal van 2022. Omdat in augustus 2022 sprake is geweest van een ongeoorloofde achterhouding, is de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] door het verblijf in Nederland voorafgaande aan de in mediation gemaakt afspraken evenwel niet gewijzigd. Ook de afspraak die partijen in mediation hebben gemaakt, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot een wijziging van de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] geleid. Niet alleen verbleef [voornaam minderjarige01] volgens deze afspraak sindsdien - tot aan januari 2023 - evenveel tijd bij zijn vader in Frankrijk als bij zijn moeder in Nederland, partijen zijn bij die afspraak bovendien géén wijziging van het hoofdverblijf van [voornaam minderjarige01] overeengekomen. Integendeel, voldoende gebleken is dat vader deze afspraak juist heeft willen maken om (enerzijds [voornaam minderjarige01] weer te kunnen zien en om in overeenstemming met de wens van de moeder een teruggeleidingsprocedure te voorkomen, en anderzijds om) te voorkomen dat diens gewone verblijfplaats zou wijzigen. De gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] was daarom op dat moment nog steeds Frankrijk. Dat betekent dat, toen de moeder in januari 2023 besloot de in mediation overeengekomen zorgregeling niet meer na te komen, zonder toestemming van de vader, opnieuw sprake was van het ongeoorloofd achterhouden van [voornaam minderjarige01] in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Echter, met de hervatting van de zorgregeling eind februari 2023 is naar het oordeel van de rechtbank ook aan die ongeoorloofde achterhouding een einde gekomen. Op dit moment is er daarom geen sprake meer van ongeoorloofde achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Als de rechtbank de teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] zou bevelen, valt bovendien niet in te zien wat dit feitelijk aan de situatie zou veranderen. De vader blijft dan immers nog steeds gebonden aan de in crossborder mediation overeengekomen afspraak dat [voornaam minderjarige01] afwisselend twee weken bij de vader in Frankrijk en twee weken bij de moeder in Nederland verblijft. De vader heeft daarom geen belang (meer) bij zijn verzoek tot teruggeleiding. De rechtbank zal het verzoek van vader daarom afwijzen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de overige verweren van de moeder ten aanzien van de teruggeleiding.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ook de meest recente hervatting van de in crossborder mediation overeengekomen zorgregeling - sinds de ongeoorloofde achterhouding in januari 2023 - slechts inhoudt dat aan de ongeoorloofde achterhouding een einde is gekomen en dat deze hervatting geen wijziging heeft gebracht in de gewone verblijfplaats van [voornaam minderjarige01] .
Zorgregeling
Het subsidiaire verzoek van de vader strekt tot vaststelling van een zorgregeling. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige procedure slechts een ordemaatregel kan worden getroffen waarin uitsluitend kan worden geoordeeld over de vraag of [voornaam minderjarige01] terug zou moeten keren naar Frankrijk of niet. De beslissing over een (wijziging van de) zorgregeling dient in een bodemprocedure te worden genomen. Het verzoek van de vader om een voorlopige internationale zorgregeling vast te stellen wordt daarom afgewezen. Dat neemt niet weg dat de ouders gehouden blijven de in mediation overeengekomen zorgregeling na te komen, zolang zij geen andere afspraken hebben gemaakt of door een bevoegde rechter anders is beslist.
Proceskosten
Nu het verzoek tot teruggeleiding wordt afgewezen, is er geen grond voor de door de vader verzochte kostenveroordeling ex artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet.
De rechtbank zal, gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
wijst af het verzoek tot teruggeleiding naar Frankrijk van:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2022 te [geboorteplaats01] , Frankrijk;
*
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Emmens, T.M. Coppes en A.F. Mollema, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. S.G.J. Verkennis als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.