ECLI:NL:RBDHA:2023:4688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.7280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Tunesische man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 9 maart 2023, weigerde de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met als argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht heeft beroepen op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland had op 5 januari 2023 een verzoek om terugname naar Frankrijk gedaan, dat door Frankrijk op 19 januari 2023 was aanvaard.

De eiser betwist de verantwoordelijkheid van Frankrijk en verwijst naar uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en een uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg, waarin wordt gesteld dat er in Frankrijk systematische tekortkomingen zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er in zijn geval sprake is van een reëel risico op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.7281. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 5 januari 2023 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard op
19 januari 2023.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser blijft van mening dat Frankrijk niet verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek. Eiser stelt, onder verwijzing naar twee uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en een uitspraak van het Verwaltungsgericht Arnsberg, dat ten opzichte van Frankrijk niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst eiser ook naar punt 2.7 van het AIDA-rapport France van 2021, waaruit volgens hem blijkt dat Dublinterugkeerders naar Frankrijk vele problemen kunnen tegenkomen. Eiser is gelet op het vorenstaande van mening dat, in het bijzonder voor Dublinterugkeerders, in Frankrijk sprake is van systematische tekortkomingen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en van 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715). Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie (EU-Handvest) omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen, bijvoorbeeld door tekortkomingen bij de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken; zie het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
4.2.
Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser maakt niet aannemelijk dat hij na overdracht in het kader van de Dublinverordening geen opvang zal krijgen. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Dat Frankrijk niet verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van eisers asielverzoek, heeft eiser geenszins onderbouwd. Bij voorkomende problemen of klachten kan eiser zich wenden tot de autoriteiten van Frankrijk of de daarvoor geëigende instanties. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
4.3.
Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat in het geval van eiser geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan verweerder de asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.