In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van een Nederlands paspoort door eiser, die in Nigeria woont. Eiser, geboren op [geboortedag] 2010, heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is de zoon van een vader die in 2015 genaturaliseerd is tot Nederlander. De aanvraag voor het paspoort werd niet in behandeling genomen omdat eiser niet binnen één jaar na de erkenning van het vaderschap door zijn vader het vereiste DNA-bewijs had overgelegd. Eiser voerde aan dat de termijn van één jaar onredelijk was, vooral gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de coronapandemie die het verkrijgen van het DNA-bewijs bemoeilijkte.
De rechtbank oordeelde dat het vasthouden aan de termijn van één jaar in dit specifieke geval onevenredig was, gezien de omstandigheden waaronder eiser zich bevond. De rechtbank stelde vast dat eiser wel degelijk stappen had ondernomen om het DNA-bewijs te verkrijgen, maar dat de coronamaatregelen dit proces hadden vertraagd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.