ECLI:NL:RBDHA:2023:4665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
22/2357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvraag Nederlands paspoort op basis van niet tijdig overleggen DNA-bewijs biologisch vaderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van een Nederlands paspoort door eiser, die in Nigeria woont. Eiser, geboren op [geboortedag] 2010, heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is de zoon van een vader die in 2015 genaturaliseerd is tot Nederlander. De aanvraag voor het paspoort werd niet in behandeling genomen omdat eiser niet binnen één jaar na de erkenning van het vaderschap door zijn vader het vereiste DNA-bewijs had overgelegd. Eiser voerde aan dat de termijn van één jaar onredelijk was, vooral gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de coronapandemie die het verkrijgen van het DNA-bewijs bemoeilijkte.

De rechtbank oordeelde dat het vasthouden aan de termijn van één jaar in dit specifieke geval onevenredig was, gezien de omstandigheden waaronder eiser zich bevond. De rechtbank stelde vast dat eiser wel degelijk stappen had ondernomen om het DNA-bewijs te verkrijgen, maar dat de coronamaatregelen dit proces hadden vertraagd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [A], eiser
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.H.T. Geuzendam).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiser ingediende aanvraag tot het verlenen van een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 18 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 op zitting behandeld. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats], Nigeria. Hij bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser is de zoon van [eiser 1] (vader), die sinds zijn geboorte in het bezit is van de Nigeriaanse nationaliteit en op 15 mei 2015 is genaturaliseerd tot Nederlander, en [eiser 2] (moeder), die in het bezit is van de Nigeriaanse nationaliteit. Op 11 maart 2020 hebben de ouders van eiser namens hem de nu voorliggende aanvraag tot het verlenen van een Nederlands paspoort ingediend. Bij deze aanvraag is een akte van erkenning overgelegd, waarin staat dat vader eiser op 17 december 2019 heeft erkend. Ook is een rapport van DDC [1] van 25 februari 2020 overgelegd. Volgens dit rapport is vader de biologische vader van eiser. Eiser heeft ook een DNA-rapport van Verilabs d.d.
21 december 2020 overgelegd, waaruit eveneens blijkt dat vader de biologische vader van eiser is.
Het bestreden besluit
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen omdat eiser niet het Nederlanderschap bezit, zodat hem geen paspoort kan worden verstrekt. Volgens verweerder heeft eiser niet bij geboorte het Nederlanderschap verkregen. Op grond van de erkenning door vader heeft hij evenmin van rechtswege het Nederlanderschap verkregen, omdat niet binnen één jaar na de erkenning een bewijs van biologisch vaderschap (DNA-rapport) conform de vereisten van het Besluit [2] is overgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser voert aan dat hem ten onrechte geen paspoort is verstrekt. Hij stelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat het DNA-rapport van DDC niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Verder stelt eiser dat hij het DNA-rapport van Verilabs verschoonbaar te laat heeft ingediend. Hij wijst op de (reis)beperkingen tijdens de coronacrisis en stelt dat de uiterst korte wettelijke termijn van één jaar waarbinnen erkenning moet plaatsvinden niet in zijn belang is. Eiser beroept zich verder op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op Europese rechtspraak, op grond waarvan volgens hem wel degelijk van termijnen kan worden afgeweken.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bewijslast
5. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 28, tweede lid, van de Paspoortwet en artikel 9, vierde lid, van de Pub 2001 [3] volgt dat de bewijslast om de benodigde zekerheid te verschaffen over het gestelde Nederlanderschap bij de aanvrager berust. [4] In artikel 4, vierde lid, van de RWN [5] , gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het Besluit, staat dat door erkenning Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische ouderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont door middel van DNAonderzoek. In het Besluit zijn de vereisten opgenomen waaraan een dergelijk DNA-onderzoek moet voldoen.
DNA-rapport DDC
6. Verweerder heeft gesteld dat het door eiser overgelegde DNA-rapport van DDC van 25 februari 2020 niet voldoet aan de in het Besluit genoemde eisen, nu niet is gebleken dat het DNA-onderzoek onder accreditatie is uitgevoerd bij alle kritieke betrokken laboratorium- en afnamelocaties. De rechtbank overweegt dat het, gelet op de op hem rustende bewijslast, vervolgens aan eiser is om aan te tonen dat dit wel het geval is. Eiser is hier niet in geslaagd. De stelling van eiser ter zitting dat het hier aanbevelingen betreft volgt de rechtbank niet, nu het Besluit een algemeen verbindend voorschrift is. Verweerder heeft het DDC-rapport gelet op het voorgaande terecht onvoldoende geacht als bewijs voor biologisch vaderschap.
DNA-rapport Verilabs
7.1
Eiser heeft een op 21 december 2020 opgemaakt DNA-rapport van Verilabs overgelegd, waaruit blijkt dat de analyse van het DNA-materiaal op 18 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dit is dus niet binnen de wettelijk vereiste termijn van één jaar na de erkenning op 17 december 2019. Over de termijn van een jaar staat in de memorie van toelichting bij de RWN [6] dat nu het Nederlanderschap van het kind dat zeven jaar of ouder is, van rechtswege wordt verkregen op het tijdstip van de erkenning, het bewijs van het verwekkerschap kort na de erkenning geleverd zal moeten worden teneinde de periode van onzekerheid over die verkrijging van korte duur te laten zijn. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 31 maart 2017 onder meer geoordeeld dat de termijn van één jaar in het licht van de mogelijkheid om het DNA-bewijs te verkrijgen geen onredelijke termijn is. [7]
7.2
Eiser heeft gesteld dat hij het DNA-rapport verschoonbaar te laat heeft ingediend, waarbij hij heeft gewezen op de coronacrisis. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij verkeerd is geïnformeerd en daarom eerst DNA-onderzoek heeft laten verrichten door DDC. Nadat hij had begrepen dat dit laboratorium volgens verweerder niet aan de vereisten uit het Besluit voldeed, heeft hij alsnog DNA-onderzoek door Verilabs laten doen. Door de maatregelen rondom het coronavirus heeft dit onderzoek vertraging opgelopen.
7.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser op 21 januari 2020 heeft laten weten dat hij het DNA-onderzoek door Verilabs moest laten uitvoeren. Dat eiser daarna verkeerd is geïnformeerd en daardoor onderzoek door DDC heeft laten verrichten, zoals hij ter zitting heeft gesteld, is niet onderbouwd zodat de rechtbank hier aan voorbij gaat. Uit het dossier blijkt verder dat eiser op 26 juni 2020 herstelverzuim is geboden om alsnog DNAbewijs te overleggen van een laboratorium dat voldoet aan de eisen van het Besluit. Op 10 augustus 2020 heeft Verilabs eiser laten weten dat momenteel geen DNA-afnames worden verricht door Nederlandse ambassades en consulaten in het buitenland. Eiser heeft verweerder hierover op 22 augustus 2020 geïnformeerd en om uitstel voor het overleggen van het DNA-bewijs gevraagd, maar daar heeft verweerder niet op gereageerd. Op 9 september 2020 heeft eiser geprobeerd reisdocumenten dan wel een visum voor moeder en eiser aan te vragen, zodat zij naar Nederland zouden kunnen reizen, waar DNA afname mogelijk gemakkelijker zou kunnen plaatsvinden. Op 28 oktober 2020 heeft de ambassade in Accra eiser laten weten dat zonder DNA-bewijs geen reisdocumenten kunnen worden verstrekt. Op 13 en 27 november en op 9 december 2020 is vervolgens DNA van moeder, eiser en vader afgenomen door Verilabs. Op 18 december 2020 is het DNA geanalyseerd, waarna op 21 december 2020 een DNArapport is opgemaakt.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor weergegeven uitzonderlijke omstandigheden van dit geval, die niet te wijten zijn aan eiser, het vasthouden aan de eis van het leveren van het DNA-bewijs binnen de termijn van één jaar voor eiser onevenredig is. Dat DNA-afname tussen 21 januari 2020 en half maart 2020, voor de uitbraak van het coronavirus, wel mogelijk was en eiser dus genoeg tijd heeft gehad om het gevraagde DNA-bewijs te leveren, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, volgt de rechtbank niet. Het was namelijk voor eiser niet te voorzien dat een pandemie zou uitbreken, waardoor reizen naar het buitenland niet, dan wel beperkt, mogelijk was en overheidsinstanties (langdurig) gesloten waren. Niet in geschil is dat moeder en eiser in Nigeria wonen en dat DNA-afname in Ghana plaats moest vinden op de Nederlandse ambassade om te komen tot een rechtsgeldige rapportage. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in de periode na het uitbreken van het coronavirus, halverwege maart 2020, afname van DNA lastig was. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat DNA afname gedurende een bepaalde periode in 2020 helemaal niet mogelijk was. De rechtbank zal daarom in dit specifieke geval de termijn van één jaar buiten toepassing laten, waarbij de rechtbank er ook rekening mee houdt dat eiser toen DNA-afname niet mogelijk bleek niet heeft stilgezeten, maar mogelijkheden heeft onderzocht en stappen heeft ondernomen om het gevraagde DNA-bewijs alsnog op tijd te leveren. Ook betrekt de rechtbank dat eiser, zodra het mogelijk was, het DNA-onderzoek heeft laten verrichten, waarvan de uitkomst slechts een paar dagen na het verstrijken van de termijn is komen vast te staan.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
9. Het betreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
de griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.DNA Diagnostics Center.
2.Het besluit DNA-onderzoek vaderschap.
3.Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (vervallen op 1 januari 2021 en per die datum vervangen door het Paspoortbesluit 2020).
4.Zie de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3490).
5.Rijkswet op het Nederlanderschap.
6.Kamerstukken II, 2005-2006, 30 584, nr. 3.