In deze zaak heeft eiseres op 4 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 14 december 2021 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eiseres heeft verweerder op 17 juni 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken voordat het beroep werd ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet-tijdig nemen van een besluit.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een eerste gehoor van eiseres moet afnemen en vervolgens binnen acht weken na dit gehoor een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft.
De rechtbank wijst erop dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uitsluit dat bestuurlijke dwangsommen worden opgelegd in asielzaken. De rechtbank concludeert dat deze regeling niet in strijd is met het Unierecht en dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. Tot slot wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50.