ECLI:NL:RBDHA:2023:4559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL23.6914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en ophouding van Algerijnse asielzoeker met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, geboren in 1997, stelde dat zijn staandehouding en ophouding onrechtmatig waren, omdat hij nog een hoger beroep had lopen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelde echter dat de ophouding rechtmatig was, aangezien de eiser op het moment van staandehouding geen rechtmatig verblijf had en de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij zonder geldig reisdocument Nederland was binnengekomen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting naar Marokko was, ondanks de bezwaren van de eiser dat hij geen documenten had en dat de Marokkaanse autoriteiten sporadisch laissez-passers verstrekten. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor een laissez-passer was ingediend en dat de Marokkaanse autoriteiten de nationaliteit van de eiser moesten vaststellen aan de hand van vingerafdrukken. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat er geen zicht op uitzetting was en oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren.

De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier S.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 27 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6914
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Oublal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
De ophouding en de staandehouding
2. Eiser voert aan dat de staandehouding en ophouding onrechtmatig zijn geweest, omdat er geen sprake is van illegaal verblijf. Eiser heeft namelijk nog hoger beroep lopen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Gedurende de rechtsmiddelentermijn verbleef hij rechtmatig in Nederland. Verder is de ophouding ten onrechte gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw. Dat zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld, rijmt namelijk niet met de maatregel van bewaring, waarin wordt tegengeworpen dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s
Hertogenbosch, van 15 februari 20231 ongegrond is verklaard. De rechtsmiddelentermijn is dus verstreken op 22 februari 2023. Eiser is staande gehouden op 6 maart 2023. Op dat moment had hij dus geen rechtmatig verblijf. Het door eiser tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep bij de ABRvS geeft eiser geen rechtmatig verblijf, omdat er geen voorlopige voorziening is toegewezen. Verder mocht de ophouding worden gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de staande houding eisers identiteit is vastgesteld aan de hand van de foto in de infoset van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de gegevens die eiser zelf heeft opgegeven en dat onmiddellijk kon worden vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is. Eiser is zonder geldig reisdocument Nederland ingereisd. De stelling van eiser dat dit inherent is aan het feit dat hij asielzoeker is, doet niet af aan de feitelijke situatie. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de zware grond onder 3d niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze grond ook feitelijk juist is.
6. De zware gronden onder 3a en 3d zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
7. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is. Er is een aanvraag voor een laissez- passer (lp) ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten, maar eiser heeft geen documenten. Er moest dus ook een presentatie plaatsvinden. Bovendien is bekend dat de Marokkaanse autoriteiten slechts zeer sporadisch lp’s verstrekken. Er is niet gebleken dat dit in het geval van eiser anders zal zijn.

1.NL22.24493.

8. De rechtbank is van oordeel dat er zicht op uitzetting is naar Marokko, zowel in het algemeen als in het bijzonder voor eiser. Verweerder heeft op 9 maart 2023 een lp-aanvraag ingediend. Een presentatie is nog niet aan de orde, omdat de Marokkaanse autoriteiten eerst de nationaliteit van eiser moeten vaststellen. Dit moet aan de hand van vingerafdrukken, omdat eiser nog geen documenten heeft overlegd. Deze vingerafdrukken zijn opgevraagd door de Marokkaanse autoriteiten. Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de Marokkaanse autoriteiten aan eiser geen lp zullen verstrekken. Verder heeft de ABRvS in haar uitspraak van 14 november 20222 geoordeeld dat er weer zicht op uitzetting is naar Marokko. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, vanwege zijn persoonlijke en medische omstandigheden. Eiser heeft psychosociale klachten ontwikkeld. Ook bevindt hij zich in zijn hoger beroepstermijn. Verder is er geen sprake van onttrekken aan het toezicht, omdat hij in een AZC verbleef en heeft aangegeven dat hij afhankelijk is van voorzieningen.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Marokko. De stelling van eiser dat er geen sprake is van onttrekken aan het toezicht treft gelet op het voorgaande geen doel. Verweerder hoefde ook niet af te zien van bewaring om het enkele feit dat eiser hoger beroep heeft ingesteld. Verder is in de maatregel overwogen dat de medische zorg binnen de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat voor mensen die zich met moeite kunnen handhaven gespecialiseerde zorg aanwezig is. Verweerder heeft met deze motivering
kunnen volstaan. Eiser heeft de aard van zijn klachten verder niet onderbouwd en de gestelde klachten geven geen aanleiding voor de veronderstelling dat de beschikbare zorg in het detentiecentrum ontoereikend zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Het detentiecentrum Rotterdam
11. Eiser voert aan dat het detentiecentrum waar hij verblijft niet kan worden aangemerkt als een ‘speciale inrichting voor bewaring’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.3
12. De beroepsgrond slaagt niet. De ABRvS heeft in de uitspraak van 21 juli 20224 geoordeeld dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Conclusie
13. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is5, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

2.ECLI:NL:RVS:2022:3269.

3 Richtlijn 2008/115/ EU.
5 ECLI:EU:C:2022:858.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.