Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6914
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Oublal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
De ophouding en de staandehouding
2. Eiser voert aan dat de staandehouding en ophouding onrechtmatig zijn geweest, omdat er geen sprake is van illegaal verblijf. Eiser heeft namelijk nog hoger beroep lopen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Gedurende de rechtsmiddelentermijn verbleef hij rechtmatig in Nederland. Verder is de ophouding ten onrechte gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw. Dat zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld, rijmt namelijk niet met de maatregel van bewaring, waarin wordt tegengeworpen dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s
Hertogenbosch, van 15 februari 20231 ongegrond is verklaard. De rechtsmiddelentermijn is dus verstreken op 22 februari 2023. Eiser is staande gehouden op 6 maart 2023. Op dat moment had hij dus geen rechtmatig verblijf. Het door eiser tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep bij de ABRvS geeft eiser geen rechtmatig verblijf, omdat er geen voorlopige voorziening is toegewezen. Verder mocht de ophouding worden gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat bij de staande houding eisers identiteit is vastgesteld aan de hand van de foto in de infoset van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de gegevens die eiser zelf heeft opgegeven en dat onmiddellijk kon worden vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is. Eiser is zonder geldig reisdocument Nederland ingereisd. De stelling van eiser dat dit inherent is aan het feit dat hij asielzoeker is, doet niet af aan de feitelijke situatie. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de zware grond onder 3d niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze grond ook feitelijk juist is.
6. De zware gronden onder 3a en 3d zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is. Er is een aanvraag voor een laissez- passer (lp) ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten, maar eiser heeft geen documenten. Er moest dus ook een presentatie plaatsvinden. Bovendien is bekend dat de Marokkaanse autoriteiten slechts zeer sporadisch lp’s verstrekken. Er is niet gebleken dat dit in het geval van eiser anders zal zijn.