Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college
Procesverloop
Overwegingen
2. De bestreden besluiten 1 en 2 berusten op het nader ingenomen standpunt van het college dat eiseres in de periode van 5 april 2016 tot en met 31 juli 2020 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht die zij niet aan het college heeft opgegeven. Hierdoor heeft zij de inlichtingenplicht geschonden, waardoor het college het recht op bijstand in genoemde periode niet heeft kunnen vaststellen. Hierdoor heeft eiseres een bedrag van € 63.157,48 bruto te veel/ten onrechte aan bijstand ontvangen.
3. Eiseres betwist dat zij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Zij heeft ook geen mantelzorg geleverd. Zij kent de familie [B] al meer dan 25 jaar. Meneer en mevrouw waren voor haar een soort pleegouders. Eiseres heeft deze ouder wordende mensen geholpen met lichte hand- en spandiensten. Eiseres kwam een paar uur per week (maximaal 3 uur) bij hen. Zij deed de ene keer boodschappen, de andere keer hielp zij met de was, het bed verschonen en stofzuigen. De nadruk lag echter op het sociale vlak. Eiseres verwijst naar de verklaring die [B] op 2 juli 2020 tegenover de sociale recherche heeft afgelegd, die dat bevestigt. Er was geen sprake van een structureel, bedrijfsmatig karakter van de geboden hulp. Eiseres verdiende met de hulp die zij bood geen geld. Zij kreeg hooguit af en toe een bedrag van € 25 á € 30,-. Eiseres betwist ook dat zij voor de hulp geld had kunnen bedingen. Bovendien is zij door het college nooit werkend aangetroffen.
Eiseres wordt inmiddels vanaf 2021 vanuit een persoonsgebonden budget door [B] betaald voor haar werkzaamheden. Het college verbindt hier ten onrechte conclusies aan. De werkzaamheden die zij nu in het kader van het pgb verricht zijn niet te vergelijken met de hand- en spandiensten uit de periode die in dit geding aan de orde zijn.
Het college had in het gegeven dat zij niet meer dan af en toe een bedrag van € 25 à € 30,- van [B] kreeg, een dringende reden moeten zien om van de terugvordering af te zien. De terugvordering van € 63.157,48 staat in geen enkele verhouding tot de werkzaamheden die zij zou hebben verricht. Zij leeft al vanaf 1995 op het bestaansminimum en heeft geen buffers opgebouwd waarmee zij het college kan terugbetalen.
4.4 Eiseres is verplicht om uit zichzelf alles te melden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand (hierna: de inlichtingenplicht). Dat staat in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
De rechtbank ziet geen grond dat het college vanwege dringende redenen niet daartoe zou kunnen besluiten. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij al vanaf 1995 op het bestaansminimum leeft en dat zij daardoor de vordering niet zou kunnen terugbetalen, maar hierin ziet de rechtbank geen dringende reden, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw. Het college is verplicht ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. De hoogte van het bedrag speelt daarbij geen rol. Bovendien heeft eiseres de bescherming van de regels over de beslagvrije voet of kan zij die zo nodig inroepen.