ECLI:NL:RBDHA:2023:4376
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering wegens schade aan auto
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan eiser was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag, die was vastgesteld op € 13.740, en voerde aan dat de auto, een Volvo XC90, voor de Amerikaanse markt was geproduceerd en niet over een Europese goedkeuring beschikte. Eiser stelde dat de CO2-uitstoot van de auto lager was dan door verweerder was aangenomen en dat er meer waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen diende te worden.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de auto essentiële gebreken vertoonde en dat het beroep op interne compensatie faalde. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld, omdat verweerder ten onrechte was uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 99.245 in plaats van de juiste waarde van € 149.770. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en verminderde de naheffingsaanslag. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van proceskosten aan eiser.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingdienst om zorgvuldig om te gaan met de waardebepaling van voertuigen en de toepassing van Europese regelgeving, zoals artikel 110 VWEU, in belastingzaken. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast voor de waardevermindering bij eiser lag, maar dat hij hierin niet geslaagd was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.