ECLI:NL:RBDHA:2023:4376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21_6205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering wegens schade aan auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan eiser was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag, die was vastgesteld op € 13.740, en voerde aan dat de auto, een Volvo XC90, voor de Amerikaanse markt was geproduceerd en niet over een Europese goedkeuring beschikte. Eiser stelde dat de CO2-uitstoot van de auto lager was dan door verweerder was aangenomen en dat er meer waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen diende te worden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de auto essentiële gebreken vertoonde en dat het beroep op interne compensatie faalde. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld, omdat verweerder ten onrechte was uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 99.245 in plaats van de juiste waarde van € 149.770. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en verminderde de naheffingsaanslag. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en tot vergoeding van proceskosten aan eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingdienst om zorgvuldig om te gaan met de waardebepaling van voertuigen en de toepassing van Europese regelgeving, zoals artikel 110 VWEU, in belastingzaken. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast voor de waardevermindering bij eiser lag, maar dat hij hierin niet geslaagd was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/6205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.], wonende te [vestigingsplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2021 de naheffingsaanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 15 februari 2023. Namens eiser hebben daaraan deelgenomen de gemachtigde en [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC90 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese goedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 1.318 en is op aangifte voldaan.
2. In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 34.930. Als waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 33.377 in aanmerking genomen. Dit bedrag betreft 100% van een door een taxateur van CarTax opgestelde schadecalculatie.
3. De naheffingsaanslag bedraagt € 13.740. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 99.245. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de X-ray koerslijst bepaald op € 29.599. Er is geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade aan de auto. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 92.
4. Door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) is de waardevermindering wegens schade aan de auto berekend op € 2.609, ofwel 78% van de door DRZ gecalculeerde schade van € 3.335.
5. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 13.276. Daarbij is rekening gehouden met de door DRZ berekende waardevermindering wegens schade. De belastingrente is verminderd tot € 88.

Geschil6.In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag. Het geschil spitst zich toe op de CO2-uitstoot van de auto, de hoogte van de waardevermindering wegens schade, de historische nieuwprijs en een waardevermindering wegens een schadeverleden.

7. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag te hoog is. Volgens eiser dient te worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 186 gram per kilometer. Daarbij beroept eiser zich op artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarnaast heeft verweerder volgens eiser te weinig waardevermindering in aanmerking genomen wegens schade. Volgens eiser dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd. Het subsidiaire standpunt van eiser luidt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 1.918 uitgaande van de bruto Bpm behorende bij een CO2-uitstoot van 186 gram per kilometer. Het meer subsidiaire standpunt van eiser is dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 8.511 uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 149.770 op basis van een CO2-uitstoot van 311 gram per kilometer en een waardevermindering van € 11.109 (schade € 2.609 plus schadeverleden € 8.500).
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag zoals die bij de uitspraak op bezwaar is verminderd niet te hoog is. Volgens verweerder is terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per kilometer en is voldoende rekening gehouden met waardevermindering wegens schade. Daarnaast is volgens verweerder terecht uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 99.245. Verweerder beroept zich verder op interne compensatie waarbij hij stelt dat de auto essentiële gebreken vertoont.
Beoordeling van het geschil
9. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van toepassing is, omdat de auto niet afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU.
11. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is als bedoeld in artikel 110 VWEU. Niet in geschil is dat de auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en rechtstreeks uit de Verenigde Staten afkomstig is. De enkele stelling dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product is en blijft, is onvoldoende om te concluderen dat de auto geacht moet worden uit een andere lidstaat van de EU afkomstig te zijn. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 2.609 in aanmerking heeft genomen bij het vaststellen van de naheffingsaanslag en of hij daarbij is uitgegaan van de juiste historische nieuwprijs van de auto.
13. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser heeft daarvoor verwezen naar het taxatierapport van CarTax. Daarmee heeft hij de gestelde waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport opgenomen schade is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen of aangemerkt als normale gebruikssporen. De door eiser gestelde gevolgen van waterschade zijn in het taxatierapport van CarTax niet gespecificeerd, zodat verweerder hieraan voorbij heeft kunnen gaan.
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de lease-branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen. Verweerder heeft terecht niet meer dan € 2.609 in aanmerking genomen als waardevermindering wegens schade.
15. Ook de bewijslast met betrekking tot de door hem gestelde in aanmerking te nemen waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto rust op eiser. In het onderhavige geval is niet aannemelijk gemaakt dat de aard van de schade na de uitgevoerde herstelwerkzaamheden een extra afwaardering rechtvaardigt. De rechtbank weegt hierbij mee dat zowel de taxateur van Cartax als de taxateur van DRZ geen extra aftrek in aanmerking heeft genomen vanwege een schadeverleden.
16. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf. [2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de aangifte 311 gram per kilometer bedraagt en dat ook de RDW van die uitstoot is uitgegaan. De daarbij behorende bruto Bpm bedraagt € 69.393. Dat betekent dat de historische nieuwprijs van de auto € 149.770 bedraagt. Nu bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 99.245 is teveel Bpm nageheven.
17. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op interne compensatie af. Alhoewel in het taxatierapport van Cartax forse schade is opgenomen, valt daaruit niet af te leiden dat sprake is van zodanig essentiële gebreken dat materieel sprake is van een auto waarmee geen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De naheffingsaanslag moet worden verminderd met inachtneming van € 63.393 aan bruto Bpm, een historische nieuwprijs van € 149.770, een huidige inkoopwaarde van € 26.990 en een extra leeftijdskorting.
19. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
20. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 maart 2021, de uitspraak op bezwaar is van 24 augustus 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 29 maart 2023. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 2 jaar verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de beroepsfase.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase is reeds een vergoeding toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een berekend overeenkomstig de gegevens in overweging 18 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.