ECLI:NL:RBDHA:2023:4374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
21_4717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering door schade van een auto geproduceerd voor de Amerikaanse markt

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan eiser was opgelegd. Eiser had aangifte gedaan voor een Volvo XC90, geproduceerd voor de Amerikaanse markt, en stelde dat de naheffingsaanslag te hoog was. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, niet aannemelijk had gemaakt dat de auto essentiële gebreken vertoonde en dat de historische nieuwprijs van de auto correct was vastgesteld. Eiser had zich beroepen op artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de auto afkomstig was uit een andere lidstaat van de EU. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 7.711. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/4717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.], wonende te [vestigingsplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2021 de naheffingsaanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 15 februari 2023. Namens eiser hebben daaraan deelgenomen de gemachtigde en [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC90 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese goedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 5.247 en is op aangifte voldaan.
2. In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 38.961. Deze waarde is bepaald aan de hand van een taxatierapport van Ralph Kattenberg Expertise (het taxatierapport). Als waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 28.611 in aanmerking genomen. Dit bedrag betreft 100% van een door de taxateur van Kattenberg Expertise opgestelde schadecalculatie.
3. De naheffingsaanslag bedraagt € 16.405. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 99.410. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de X-ray koerslijst bepaald op € 33.467. Wegens schade is een waardevermindering in aanmerking genomen van € 4.605, ofwel 79% van door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) gecalculeerde schade van € 5.830. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 110.
4. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.937. In de uitspraak op bezwaar is de historische nieuwprijs bepaald op € 159.159, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.258 en de waardevermindering wegens schade op € 4.605.

Geschil5.In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag. Het geschil spitst zich toe op de CO2-uitstoot van de auto en op de hoogte van de waardevermindering wegens schade.

6. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag te hoog is. Volgens eiser dient te worden uitgegaan van een CO2-uistoot van de auto van 186 gram per kilometer. Daarbij beroept eiser zich op artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarnaast heeft verweerder volgens eiser te weinig waardevermindering in aanmerking genomen voor het vervangen van onderdelen om te voldoen aan de eisen voor de Europese markt. Volgens eiser dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd. Het subsidiaire standpunt van eiser luidt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 7.711 omdat in de uitspraak op bezwaar rekenfouten zijn gemaakt.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag zoals die bij de uitspraak op bezwaar is verminderd niet te hoog is. Volgens verweerder is terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per kilometer en is voldoende rekening gehouden met waardevermindering wegens schade. Verweerder beroept zich verder op interne compensatie.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van toepassing is, omdat uit de stukken van het geding niet kan worden afgeleid dat de auto afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU. Volgens verweerder is het ook mogelijk dat eiser de auto zelf rechtstreeks in de Verenigde Staten heeft aangeschaft. Hij wijst in dat verband op de bijlage bij een e-mailbericht van eiser van 14 juni 2020 waaruit blijkt dat ter zake van de auto douanerechten zijn voldaan.
10. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiser is daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat de auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en geen Europees typegoedkeuringsnummer heeft. De enkele stelling dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product is en blijft, ook als hij is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt, is daarvoor onvoldoende. Dat, zoals eiser stelt, er voor de auto een EUR1-verklaring zou kunnen worden aangevraagd, betekent niet dat de auto daarmee geacht moet worden uit een andere lidstaat afkomstig te zijn. Afgezien van het feit dat de regeling van de EUR1-verklaringen slechts is bedoeld voor een eventuele verlaging of vrijstelling van invoerrechten in verband met herkomst- en oorsprongsregelingen, heeft eiser ook niet een dergelijke EUR1-verklaring overgelegd. Eiser heeft verder, hoewel verweerder daarom meermaals heeft gevraagd, geen inkoopfactuur of andere bescheiden overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de auto afkomstig is uit een andere lidstaat. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is. Een en ander sluit immers niet uit dat eiser de auto zelf rechtstreeks heeft gekocht in de Verenigde Staten en via Duitsland naar Nederland heeft overgebracht.
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 4.605 in aanmerking heeft genomen bij het vaststellen van de naheffingsaanslag.
12. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser heeft daarvoor verwezen naar het taxatierapport. Daarmee heeft hij de gestelde waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport opgenomen schade is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen of aangemerkt als normale gebruikssporen. Ter zitting is door eiser gesteld dat koplampen, navigatie, radio en mijlenteller van de auto moesten worden aangepast voor de Europese markt. Dat en tot welk bedrag hiervan een waardedrukkende werking uitgaat, is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Een dergelijke vermindering is in het taxatierapport ook niet gespecificeerd, zodat DRZ hieraan voorbij heeft kunnen gaan.
13. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf. [2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de aangifte en volgens het voor de auto afgegeven buitenlands kenteken 311 gram per kilometer bedraagt. De daarbij behorende bruto Bpm bedraagt € 77.856. Dat betekent dat in de bestreden uitspraak op bezwaar de historische nieuwprijs van auto terecht is bepaald op € 159.159. Uitgaande van die historische nieuwprijs, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 32.258, een waardevermindering wegens schade van € 4.605 en een extra leeftijdskorting van € 569 bedraagt de verschuldigde Bpm € 12.958. Gelet op het door eiser reeds op aangifte betaalde bedrag van € 5.247, is eiser voor de auto per saldo nog een bedrag van € 7.711 aan Bpm verschuldigd. Nu de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag € 15.937 bedraagt, heeft verweerder € 8.226 teveel nageheven.
14. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op interne compensatie af. Zoals hiervoor is overwogen is terecht uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 159.159. Verweerder heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de auto essentiële gebreken vertoonde. Dergelijke gebreken zijn noch door DRZ noch op het moment van keuring door de RDW vastgesteld.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
16. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
17. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
18. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 13 oktober 2020, de uitspraak op bezwaar is van 15 juni 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 29 maart 2023. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van 2 jaar en ruim 5 maanden verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). Daarvan is € 200 aan de bezwaarfase toegerekend en € 300 aan de beroepsfase.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
20. In onderhavige zaak is niet afzonderlijk griffierecht geheven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 7.711 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 200;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 300;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.