ECLI:NL:RBDHA:2023:4269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/3848 en SGR 21/5097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en stoffering; beoordeling van aanvragen en besluiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 februari 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot aanvragen voor bijzondere bijstand door eiser, die op 7 december 2020 een aanvraag indiende voor bijzondere bijstand. De rechtbank behandelt de aanvragen in het kader van de Participatiewet (Pw) en de gemeentelijke beleidsregels van Zoetermeer. Eiser ontving bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening voor duurzame gebruiksgoederen en stoffering, maar de rechtbank oordeelt dat stoffering niet onder het begrip duurzame gebruiksgoederen valt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor de zaak SGR 21/3848, vernietigt het besluit van 21 april 2021 voor zover het betreft de verlening van € 3.137,- aan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en stoffering, en herroept het besluit van 30 december 2020. Eiser krijgt een bedrag van € 1.260,- voor de kosten van stoffering om niet, en een bedrag van € 1.877,- voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een renteloze lening. Voor de zaak SGR 21/5097 verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 2.868,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3848 en SGR 21/5097

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: H. Rietveld).

Procesverloop

Eiser heeft op 7 december 2020 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend.
In het besluit van 30 december 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van € 3.137,- voor kosten van duurzame gebruiksgoederen en stoffering in de vorm van een renteloze lening waarop gedurende het minnelijk schuldhulpverleningstraject niet hoeft te worden afgelost. De lening wordt omgezet in een gift als het traject succesvol is doorlopen en eiser een ‘schone lei’ krijgt.
Op 4 februari 2021 heeft eiser naar aanleiding van primair besluit 1 een brief gestuurd naar de gemeente, ter attentie van bezwaar en beroep Sociaal Domein, met als onderwerp: “bezwaar tegen de buiten behandeling laten aanvraag bijzondere bijstand” (bezwaarschrift van 4 februari 2021).
In het besluit van 15 april 2021 heeft verweerder bijzondere bijstand om niet toegekend ter hoogte van € 674,45 voor kosten van dubbele huur (€ 625,-) en administratiekosten
(€ 49,45) en bijzondere bijstand in de kosten van een waarborgsom afgewezen.
In het besluit van 21 april 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser van 4 februari 2021 ongegrond verklaard voor zover het ziet op primair besluit 1 en niet-ontvankelijk voor zover het ziet op bijstand in opknapkosten.
In het besluit van 22 april 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand om niet toegekend ter hoogte van € 223,- voor de kosten van verf en behang (opknapkosten).
In het besluit van 16 juni 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I (zaak 21/3848) en bestreden besluit II (zaak 21/5097) beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 december 2022 gelijktijdig op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser woonde tijdelijk op een kamer bij Stichting [naam stichting] , waar hij gebruik maakte van spullen van [naam stichting] . [naam stichting] heeft eiser vervolgens begeleid naar zelfstandige woonruimte, die hij op 18 december 2020 toegewezen heeft gekregen. Eiser ontvangt algemene bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Eiser heeft op 7 december 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand. Op de vraag “vraagt u vergoeding voor eerste maand huur, dubbele huur, waarborgsom en administratiekosten?” is op het aanvraagformulier geantwoord “ja”. Op de vraag “soort kosten” is geantwoord “eerste huurnota, dubbele huur en administratiekosten”, bij “bedrag” is geantwoord “nog niet bekend”. Op de vraag of eiser vergoeding vraagt voor goederen die lang meegaan (duurzame gebruiksgoederen) is geantwoord “ja”. Bij de vraag voor welke soort duurzame gebruiksgoederen vergoeding wordt gevraagd heeft eiser geantwoord: “wasmachine, koelkast/vriezer, servies, bed plus matras plus beddengoed, bank, eettafel plus stoelen, stofzuiger, kledingkast, waterkoker, koffiezetapparaat, tv-meubel, lampen in de hele woning, kookplaat, verf en behang voor de hele woning, schoonmaakmiddelen en klusmaterieel, gordijnen plus rails in de hele woning, laminaat in de hele woning”.
1.3.
Op 17 december 2020 heeft de toenmalige bewindvoerder ingestemd met een aanvraag voor bijzondere bijstand in de vorm van een lening voor inrichtingskosten.
1.4.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een consulent van verweerder op 30 december 2020 en op 15 april 2021 rapportages opgesteld. In de rapportages staat onder meer dat eiser is toegelaten tot een minnelijk schuldhulpverleningstraject.
2.1.
Verweerder heeft bij primair besluit 1, gehandhaafd bij bestreden besluit I, bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en stoffering (woninginrichting) verleend in de vorm van een lening. Daarbij baseert verweerder zich op artikel 51, eerste en tweede lid, van de Pw. Bij bestreden besluit I is het bezwaar tegen afwijzing van bijzondere bijstand voor “opknapkosten” niet-ontvankelijk verklaard, omdat daarover nog niet was beslist
.Verweerder heeft bij primair besluit 2, gehandhaafd bij bestreden besluit II, bijzondere bijstand voor opknapkosten toegekend ter hoogte van € 223,-. Verweerder baseert zich op artikel 4, eerste lid, van het gemeentelijk beleid [1] en de daarbij behorende Normenlijst 1 juli 2020. De kosten van verf en behang behoren tot de opknapkosten en eiser heeft zijn stelling dat deze kosten € 625,- bedragen niet aangetoond.
3. Eiser heeft op hierna te bespreken gronden beroep ingesteld.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ingebrekestelling niet beslissen over opknapkosten? (zaak 21/5097)
5.1.
Eiser heeft betoogd dat zijn bezwaarschrift van 4 februari 2021 mede had moeten worden gezien als ingebrekestelling en dat verweerder een dwangsom moet betalen. Deze grond slaagt niet.
5.1.1.
In het bezwaarschrift van 4 februari 2021 staat over de kosten voor het opknappen van de woning dat verweerder deze niet heeft meegenomen in de beoordeling en geen bijzondere bijstand om niet heeft toegekend. Dat eiser verweerder maant om alsnog een besluit te nemen blijkt niet uit het bezwaarschrift van 4 februari 2021. Alleen al om die reden is geen sprake van een ingebrekestelling.
Bijzondere bijstand
5.2.1.
In artikel 48, eerste lid, van de Pw, is bepaald dat tenzij in deze wet anders is bepaald, de bijstand wordt verleend om niet.
5.2.2.
In artikel 51, eerste lid, van de Pw, is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
5.2.3.
In artikel 2, tweede lid, van het gemeentelijk beleid, is bepaald dat de bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening wordt verstrekt, indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de Pw.
Opknapkosten (verf en behang) (zaak 21/5097)
5.3.
Niet in geschil is dat het aan eiser toegekende bedrag in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid. Eiser heeft in beroep herhaald dat het toegekende bedrag niet toereikend is.
5.3.1.
Het ligt op de weg van eiser als aanvrager om aannemelijk dat maken dat hij meer kosten maakt dan verweerder aan bijzondere bijstand heeft toegekend. Eiser heeft dit niet onderbouwd en dus ook niet aannemelijk gemaakt. Alleen al daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
5.4.1.
Eiser heeft verder betoogd dat verweerder ten onrechte uitgaat van een genormeerd bedrag. Daardoor kijkt verweerder ten onrechte niet of dit bedrag voor eiser voldoende is. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
5.4.2.
Een bijstandverlenende instantie mag voor het bepalen van de omvang van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand forfaitaire bedragen of richtlijnen hanteren waarmee de betrokkene de goedkoopste adequate voorziening kan treffen. Dit is vaste rechtspraak. [2] Daarnaast kan de betrokkene volgens diezelfde rechtspraak aannemelijk maken dat deze vergoeding in zijn geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke (extra) kosten. Zoals al uit 5.3.1 volgt is eiser hierin niet geslaagd.
Duurzame gebruiksgoederen en kosten van gordijnen en laminaat (zaak 21/3848)
5.5.
Verweerder heeft één bedrag aan bijstand toegekend voor duurzame gebruiksgoederen en stoffering.
5.5.1
Eiser heeft aangevoerd dat bijstand voor de kosten van stoffering, zoals gordijnen en laminaat, om niet had moeten worden verstrekt omdat dit geen duurzame gebruiksgoederen zijn. Deze grond slaagt.
5.5.2.
Stoffering valt naar haar aard niet onder het begrip (duurzame) gebruiksgoederen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. [3] Verweerder was daarom niet bevoegd om bijstand voor deze kosten toe te kennen in de vorm van een lening
5.6.1.
Eiser heeft ook voor wat betreft de kosten van duurzame gebruiksgoederen aangevoerd dat deze om niet moeten worden verleend omdat hij door de lening een extra schuld krijgt. Hij zit in een schuldhulpverleningstraject (traject) en mag dan geen nieuwe schulden maken. Deze grond slaagt niet.
5.6.2.
Verweerder heeft bepaald dat eiser tijdens het traject niet hoeft af te lossen en dat de lening wordt omgezet naar verstrekking om niet als hij het traject helemaal en succesvol heeft doorlopen en een zogenaamde ‘schone lei’ heeft gekregen. Dat het traject door deze vorm van bijstandverlening moet worden beëindigd, is niet aannemelijk geworden.
Conclusie (zaak 21/3848)
6.1.
Uit 5.5.2 volgt dat bestreden besluit I niet in stand kan blijven voor zover het betreft de ongegrond verklaring van het bezwaar tegen primair besluit 1. Nu in het primaire besluit een totaalbedrag is toegekend voor kosten van zowel duurzame gebruiksgoederen als stoffering zal de rechtbank het primaire besluit herroepen. Ter zitting is met partijen gesproken over het vervolg van de procedure. Partijen zijn het er over eens dat een bedrag van € 1.260,- moet worden toegekend als bijstand voor de kosten van stoffering. De rechtbank zal met het oog op finale geschilbeslechting bepalen dat dit bedrag om niet moet worden verstrekt. Voor de gebruiksgoederen resteert dan een bedrag van (3.137 minus 1.260=) € 1.877,-. De vorm van deze bijstandverlening zal worden bepaald op de wijze zoals verweerder in het primaire besluit heeft gedaan.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.3.
Verder krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Dat, zoals verweerder heeft betoogd, eiser in bezwaar werd vertegenwoordigd door de persoon die op dat moment zijn bewindvoerder was, is niet gebleken. Alleen al daarom is er geen reden om verweerder niet te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.194,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 597,- per punt) en € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- per punt). Het totale bedrag aan vergoeding van kosten van rechtsbijstand bedraagt € 2.868,-.
Conclusie (zaak 21/5097)
7.1.
Uit 5.1.1 en 5.3.1 volgt dat het beroep tegen besluit II ongegrond is.

Beslissing

In de zaak SGR 21/3848
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 april 2021, voor zover het betreft de verlening van een bedrag van € 3.137,- aan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en stoffering;
  • herroept het besluit van 30 december 2020;
  • bepaalt dat een bedrag van € 1.260,- als bijzondere bijstand in de kosten van stoffering om niet wordt verleend;
  • bepaalt dat een bedrag van € 1.877,- als bijzondere bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een renteloze lening waarop gedurende het minnelijk schuldhulpverleningstraject niet hoeft te worden afgelost en die wordt omgezet in een gift als eiser het minnelijk traject geheel en succesvol doorloopt en de zogenaamde ‘schone lei’ krijgt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 21 april 2021;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van eiser betaalt tot een bedrag van € 49,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van €2.868,- aan proceskosten aan eiser.
In de zaak SGR 21/5097
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016) (hierna: het gemeentelijk beleid).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2851.