In deze zaak heeft eiseres op 5 mei 2018 asiel aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 april 2020 afwijzend op de aanvraag beslist, maar dit besluit werd op 29 april 2022 ingetrokken. Eiseres heeft de staatssecretaris op 7 september 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft op 22 september 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Op 30 september 2022 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist en deze ingewilligd. Eiseres heeft vervolgens gronden van beroep ingediend en het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 24 maart 2023, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
Eiseres verzocht de rechtbank om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in Den Bosch van 22 april 2022, waarin de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND onverbindend werd verklaard. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee uitspraken van 30 november 2022 heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht, en dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is als hij niet tijdig een besluit neemt. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het alsnog nemen van een besluit gedurende het beroep moet worden aangemerkt als een tegemoetkoming, wat betekent dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.