ECLI:NL:RBDHA:2023:4177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/09/642723 / FA RK 23-1091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering van Nederland naar Syrië; verzoek tot teruggeleiding van kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen van Nederland naar Nederland vanuit Syrië. De moeder, die in Nederland woont, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar kinderen, die door de vader zonder toestemming naar Syrië zijn gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in de procedure is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft zich bevoegd geacht op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezien de moeder in Nederland woont en de kinderen voor hun overbrenging naar Syrië hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overbrenging van de kinderen naar Syrië ongeoorloofd was, omdat de moeder geen toestemming heeft gegeven en de overbrenging in strijd was met het gezagsrecht van de moeder. De rechtbank heeft de teruggeleiding van de kinderen gelast, waarbij de vader de kinderen dient terug te brengen naar Nederland. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de teruggeleiding naar een specifiek adres te gelasten afgewezen, maar heeft wel de terugkeer naar Nederland gelast. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is gegeven door rechter H.M. Boone, tevens kinderrechter, met mr. M.I. Noordegraaf als griffier.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-1091
Zaaknummer: C/09/642723
Datum beschikking: 23 maart 2023

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 15 februari 2023 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de vader,
ingeschreven op een adres te [plaats01] , feitelijk verblijvende op een onbekend adres in Syrië.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift.
Op 9 maart 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam03] en [naam04] (tolk voor de moeder);
  • [naam05] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader is aangetekend en per gewone post opgeroepen voor de zitting op het adres dat staat opgenomen in zijn uittreksel uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen. De vader is, hoewel hij op de juiste wijze is opgeroepen, niet tijdens de zitting verschenen.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gehuwd op [datum huwelijk01] 2012 te [plaats huwelijk01] , [gemeente01] , Syrië.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , Syrië,
- [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2014 te [geboorteplaats02] , Libanon.
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] uit.
  • Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2022 van de rechtbank [plaats] is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking.
  • In het ouderschapsplan zijn de ouders – voor zover hier aan de orde – overeengekomen dat zij gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen over de kinderen na de echtscheiding, dat de kinderen de hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en dat de vader elke zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur contact met de kinderen zal hebben. Verder hebben zij afgesproken dat partijen zullen overleggen bij een voorgenomen verhuizing door één der partijen.
  • Blijkens het uittreksel uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen (hierna: de BRP) hebben de moeder, de vader en de kinderen de Syrische nationaliteit.
  • Blijkens de BRP staat de moeder sinds [datum 1] 2021 ingeschreven in Nederland, en de vader en de kinderen sinds [datum 2] 2022. De kinderen staan sinds [datum 3] 2022 ingeschreven op het adres van de moeder.
  • Op 1 januari 2023 heeft de vader de kinderen niet volgens afspraak bij de moeder teruggebracht, en is de vader met de kinderen naar Syrië vertrokken.
  • De moeder heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht:
  • de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te bevelen, althans uiterlijk op 1 maart 2023 doch uiterlijk op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum en wijze, waarbij de vader de kinderen dient terug te brengen naar het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats02] ;
  • subsidiair te bevelen, voor het geval de vader nalaat de kinderen binnen de door de rechtbank te stellen termijn terug te laten keren naar het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats02] , dat de vader het paspoort en de benodigde geldige reisdocumenten van de kinderen aan de moeder zal afgeven, onmiddellijk, doch uiterlijk op 1 maart 2023, althans op een door de rechtbank te bepalen datum en wijze, opdat de moeder de kinderen zelf mee terug kan nemen naar het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats02] ;
  • de vader te veroordelen tot betaling van een nog te specificeren bedrag aan de moeder ter zake van de gemaakte daadwerkelijke proceskosten die de moeder in verband met de ontvoering en het verzoek tot teruggeleiding heeft gemaakt en nog dient te maken;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader is niet in de procedure verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder.

Beoordeling

Rechtsmacht
De moeder heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van deze zaak kennis te nemen onweersproken gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), de Uitvoeringswet en artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Echter, omdat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht in procesrechtelijke zin van openbare orde zijn, zal de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht ambtshalve aan de orde stellen.
Het gaat hier om een zogeheten ‘uitgaande zaak’, wat betekent dat de kinderen zijn overgebracht vanuit Nederland naar een ander land. Dit land – Syrië – is geen partij bij het Verdrag. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt in dergelijke niet door het Verdrag bestreken gevallen geregeld door artikel 3 van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, heeft de Nederlandse rechter in dit soort gevallen rechtsmacht als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
De woonplaats van de moeder (verzoekster) is in Nederland. De rechtbank acht zich op grond hiervan bevoegd om op basis van artikel 3, aanhef en onder a, Rv, van het verzoek tot teruggeleiding kennis te nemen en verwijst daartoe nog naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1085) en de beschikkingen van het hof Den Haag van 28 augustus 2019 (ECLI:GHDHA:2019:2286) en 19 oktober 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2020).
Relatieve bevoegdheid
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Inhoudelijke beoordeling
Hoewel Syrië geen partijen is bij het Verdrag, past de rechtbank op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering het Verdrag analoog toe.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Gewone verblijfplaats en gezagsrecht
Onweersproken is dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Syrië in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden. Evenmin is in geschil dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Nu ook niet in geschil is dat de moeder geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Syrië en dat de overbrenging van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] naar Syrië is geschied in strijd met het gezagsrecht van de moeder, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] naar Syrië aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] naar Syrië en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in Syrië zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden
Nu niet gebleken is van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te volgen.
Teruggeleiding
De moeder heeft de rechtbank verzocht de teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te gelasten naar het adres [adres01] te ( [postcode01] ) [plaats02] . De rechtbank is van oordeel dat het niet in lijn is met de aard en strekking van het Verdrag om teruggeleiding te gelasten naar een specifiek adres. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de moeder om de teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te gelasten naar een specifiek adres en zal de teruggeleiding gelasten naar Nederland.
De rechtbank zal de teruggeleiding van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] bevelen op de na te melden wijze, waarbij afgifte aan de moeder pas aan de orde komt als de vader niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] terug te geleiden naar Nederland.
Schorsing tenuitvoerlegging
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] een eventuele uitspraak in hoger beroep in Syrië kunnen afwachten en zal het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk
10 april 2023, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Proceskosten
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de door hem ter zake van de teruggeleiding gemaakte kosten bij gebreke van (enige) onderbouwing van die kosten afwijzen. Zij zal de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , Syrië, en
- [minderjarige02] , geboren op [geboortedatum02] 2014 te [geboorteplaats02] , Libanon,
naar Nederland uiterlijk op
10 april 2023, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar Nederland en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Nederland, dat de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op
10 april 2023, opdat de moeder de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Nederland;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 maart 2023.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.