ECLI:NL:RBDHA:2023:3924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring van een Pakistaanse vreemdeling wegens onvoldoende voortvarend handelen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de maatregel van bewaring van een Pakistaanse vreemdeling. De eiser had eerder beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 26 november 2022 was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitvoering van de uitzetting van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de maatregel bij de verweerder ligt, en dat deze niet voldoende had gedaan om de Pakistaanse autoriteiten te benaderen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht opgeheven en een schadevergoeding van € 1.800,- toegekend aan de eiser voor de onrechtmatige voortzetting van de maatregel. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 837,-, die door de staat moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: K. van Maastricht).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 13 maart 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het eerdere beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser verwijst hierbij naar het voortgangsrapport, waaruit niet blijkt dat verweerder sinds de LP [2] -aanvraag rappelleert bij de Pakistaanse autoriteiten of een presentatie gepland staat.
4. Uit het voortgangsrapport volgt dat verweerder op 6 december 2022 een nieuwe LP-aanvraag heeft ingediend. Verder volgt uit het voortgangsrapport dat verweerder sinds het sluiten van het onderzoek in het eerste beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring op 27 januari 2023, 10 februari 2023 en 28 februari 2023 vertrekgesprekken heeft gevoerd. Ook volgt uit dit voortgangsrapport dat verweerder op 7 februari 2023 en 27 februari 2023 de stand van zaken heeft opgevraagd bij de DIA [3] . Uit dit voortgangsrapport kan niet worden opgemaakt dat wordt gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten, ondanks dat verweerder tweemaal bij de DIA om de stand van zaken heeft gevraagd. De DIA heeft een enkele keer aangegeven dat zij nog geen bericht heeft ontvangen van de Pakistaanse autoriteiten, maar niet is gebleken dat de Pakistaanse autoriteiten hierover zijn bevraagd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt om tot eisers uitzetting te komen. Dat verweerder vertrekgesprekken heeft gevoerd en DIA heeft bevraagd, is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. De maatregel van bewaring is een belastend besluit en vormt een ernstige inmenging in het recht op vrijheid. [4] De bewijslast dat de oplegging en voortduring van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd zijn rust dus op verweerder. Verweerder moet daarom ook bij de oplegging en de voortduring van de maatregel van bewaring voortvarend handelen om tot een uitzetting te komen, waarbij het regelmatig bevragen van de autoriteiten waar de LP-aanvraag is gedaan een onderdeel daarvan is. De maatregel van bewaring wordt immers opgelegd om tot een spoedige uitzetting te komen. Nu dit niet het geval is, is reeds hierom het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 17 januari 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank ziet aanleiding hierbij de schadevergoeding te matigen door slechts voor de periode vanaf de indiening van onderhavig beroep (3 maart 2023) tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring (20 maart 2023) schadevergoeding toe te kennen. Hierbij is van belang dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend om zijn terugkeer naar Pakistan te bespoedigen. Nu deze houding mede de oorzaak is van de duur van de bewaring, vindt de rechtbank de voormelde matiging op zijn plaats. De rechtbank kent daarom een schadevergoeding toe voor 18 dagen onrechtmatige voortzetting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 1.800,-, bestaande uit 18 x 100 (verblijf detentiecentrum).
7. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser
gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 837,- (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.800,- (achttienhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,- (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Middelburg 8 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13400 en 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:747.
2.Laissez-passer.
3.Directie Internationale Aangelegenheden.
4.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.