ECLI:NL:RBDHA:2023:747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL23.831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd op 26 november 2022 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 17 januari 2023 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende voortgang is in de uitzetting, omdat er geen rappel is gedaan bij de Pakistaanse autoriteiten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verweerder wel degelijk voortvarend handelt, aangezien er actief aan de voortgang van de aanvraag wordt gewerkt. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat de nieuwe LP-aanvraag nog niet zo lang geleden is ingediend en dat verweerder afhankelijk is van de reactie van de Pakistaanse autoriteiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.831

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 17 januari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13400, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat de nieuwe LP [2] -aanvraag op 6 december 2022 is ingediend, maar dat in de voortgangsrapportage niet wordt vermeld dat er door de DIA [3] namens verweerder bij de Pakistaanse autoriteiten is gerappelleerd. Verweerder werkt onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Gelet op het feit dat sinds de uitspraak van de rechtbank van 8 december 2022 niets meer over de voortgang van de uitzetting van eiser is vernomen, moet worden beoordeeld of nog sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Verder nadert de duur van de bewaring de termijn van zes maanden, daarom dient de belangenafweging in eisers voordeel uit te vallen.
5. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage volgt dat op 27 december 2022 met eiser een vertrekgesprek is gevoerd en verweerder op 3 januari 2023 bij de DIA geïnformeerd over de stand van zaken van de lopende LP-aanvraag. Ondanks dat dit geen officieel rappel betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Er wordt immers wel actief aan de voortgang van de aanvraag gewerkt. De rechtbank neemt verder in acht dat de (tweede) LP-aanvraag op het moment van sluiting van het onderzoek nog geen twee maanden geleden, op 6 december 2022, naar de Pakistaanse autoriteiten is verstuurd en verweerder op dit moment afhankelijk is van de Pakistaanse autoriteiten. Verweerder moet in eerste instantie enige tijd worden gegund om de reactie van de Pakistaanse autoriteiten op de nieuwe LP-aanvraag af te wachten. Daarom kan ook niet worden gesteld dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [4] Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Directie Internationale Aangelegenheden.
4.Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.