ECLI:NL:RBDHA:2023:374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
NL21.17130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking onterecht toegekende bestuurlijke dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een bestuurlijke dwangsom die eerder aan de eiser was toegekend. De eiser had op 14 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd, met een bijbehorende bestuurlijke dwangsom van € 230,-. Echter, op 27 oktober 2021 werd een aanvullend besluit genomen waarin werd gesteld dat de dwangsom ten onrechte was toegekend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft overwogen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit niet vereist was volgens de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing was, waardoor het mogelijk was om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag, maar dat dit niet leidde tot het verbeuren of opleggen van dwangsommen.

Eiser voerde aan dat verweerder niet kon terugkomen op de eerder toegekende dwangsom, omdat dit in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat eiser redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de dwangsom abusievelijk was toegekend en dat verweerder bevoegd was om deze fout te herstellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 14 oktober 2021 de asielaanvraag ingewilligd en een bestuurlijke dwangsom van € 230,- aan eiser toegekend.
Verweerder heeft op 27 oktober 2021 een aanvullend besluit (bestreden besluit) genomen en daarin aangegeven dat aan eiser ten onrechte een bestuurlijke dwangsom is toegekend.
Op 27 oktober 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het aanvullende besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft hierop aanvullende gronden ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Op het beroep van eiser is van toepassing de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zoals deze luidt sinds 11 juli 2021 (Tijdelijke wet). Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet zijn op besluiten op asielaanvragen de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. Artikel 6:2, aanhef en onderdeel b, van de Awb wordt daarin niet meer genoemd. Dat betekent dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag, maar dat de vreemdeling daarmee niet kan bereiken dat dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of opgelegd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder wel bevoegd was om een bestuurlijke dwangsom en verwijst in dit kader naar meerdere uitspraken van verschillende zittingsplaatsen, waaronder de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 24 maar 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:2641). Eiser voert aan dat verweerder niet kan terugkomen van het besluit waarbij een dwangsom is toegekend, nu dit onder meer in strijd is met de beginselen van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Daarnaast heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid door eiser niet te horen. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 41, tweede lid en onder a, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Bovendien is er sprake van een schending van het verbod van reformatio in peius. Subsidiair heeft eiser betoogd dat verweerder wel bevoegd was om een schadevergoeding toe te kennen. Hij heeft immers zeven maanden moeten wachten op een besluit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder heeft bij het besluit van 14 oktober 2021 vastgesteld dat hij op grond van artikel 4:17 van de Awb een dwangsom van € 230,- is verschuldigd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar de Tijdelijke wet gesteld dat de eerder vastgestelde dwangsom ten onrechte is toegekend en dat het toegezonden declaratieformulier als niet verstuurd kan worden beschouwd.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352) geoordeeld dat de Tijdelijke wet, voor zover die de mogelijkheid uitsluit dat verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurt, niet in strijd is met het Unierecht. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dus geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd voor het te laat beslissen op de asielaanvraag.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1619) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met geschreven of ongeschreven recht. Daarbij is onder meer van belang of eiser redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en hij er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser in dit geval redelijkerwijs kunnen begrijpen dat sprake was van een kennelijke misslag en verweerder hem abusievelijk een dwangsom had toegekend. Dit had de gemachtigde van eiseres duidelijk moeten zijn en die mocht daarop dus niet vertrouwen. Zowel in de eerder geldende Tijdelijke wet, als in de gewijzigde Tijdelijke wet waaronder eiser zijn asielaanvraag heeft ingediend, is immers geregeld dat er geen dwangsommen worden verbeurd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet. Verweerder heeft zijn fout bij het aanvullend besluit dan ook kunnen herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin sprake van een schending van het verbod van reformatio in peius. Dit verbod houdt namelijk in dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift niet in een slechtere positie terecht mag komen enkel als gevolg van het indienen daarvan. In het geval van eiser is hiervan geen sprake aangezien het terugkomen op de eerder toegekende dwangsom niet het gevolg is van een door eiser ingesteld bezwaar-of beroepschrift en verweerder, zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen, ook daartoe bevoegd was.
9. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit in strijd met artikel 42, tweede lid en onder a, van het Handvest, volgt de rechtbank evenmin. Hieruit volgt onder meer het recht van eenieder te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het herstellen van een gemaakte fout niet als een zodanige nadelige individuele maatregel als bedoeld in het voornoemde artikel aan te merken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.