ECLI:NL:RBDHA:2023:3691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL22.23714 & NL22.23715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvragen voor verblijf bij vader met halfzussen en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van mvv-aanvragen van twee halfzussen, eiseressen, die bij hun vader, J. Hussein, wilden verblijven. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseressen niet konden aantonen dat zij feitelijk tot het gezin van de referent behoren en er geen sprake zou zijn van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 maart 2023, waarbij de referent en de gemachtigde van eiseressen aanwezig waren. Eiseressen, geboren in 2003 en 2004, stelden dat zij hechte persoonlijke banden met hun vader hebben, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat deze banden niet voldoende waren aangetoond. De referent had voor de geboorte van eiseressen al in Nederland gewoond en had geen bewijs geleverd van een langdurige relatie met hen. De rechtbank volgde de staatssecretaris in de belangenafweging en concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was. De beroepen van eiseressen werden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23714 en NL22.23715

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 1], eiseres 1

[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 2],
eiseres 2
samen te noemen “eiseressen”
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de mvv [1] -aanvragen van eiseressen voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij J. Hussein’ afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. J. Hussein (referent) was aanwezig met de gemachtigde van eiseressen. Als tolk was aanwezig S. Mukankusi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiseres 1 stelt te zijn geboren op [geboortedag 1] 2003. Eiseres 2 stelt te zijn geboren op [geboortedag 2] 2004. Zij stellen beiden de Burundese nationaliteit te hebben. Eiseressen zouden halfzussen zijn. Zij willen verblijven bij hun gestelde vader (referent). De moeder van eiseres 1 zou zijn overleden. De moeder van eiseres 2 verblijft nog in Burundi. Eiseressen zouden ten tijde van de aanvraag hebben verbleven bij de huidige echtgenote van referent. Zij is daarna echter via een artikel-9 verblijfsdocument naar Nederland gegaan. Sindsdien zouden eiseressen samen verblijven bij de moeder van eiseres 2.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen van eiseressen afgewezen. Volgens verweerder voldoen zij niet aan de voorwaarden, nu zij niet hebben aangetoond dat zij feitelijk tot het gezin van referent behoren. Volgens verweerder is geen sprake van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] , omdat eiseressen niet zouden hebben aangetoond dat zij een hechte persoonlijke band hebben met referent. Hiervoor is onder meer van belang dat referent al voor de geboorte van eiseressen naar Nederland is verhuisd, dat hij niet heeft onderbouwd dat hij (lang) heeft samengewoond met hen en dat hij eiseressen pas voor het eerst zag toen zij respectievelijk zeven en twee jaar oud waren. Tot slot heeft verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt die in het nadeel van eiseressen is uitgevallen.
Wat vinden eiseressen in beroep?
2. Eiseressen betogen dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd, omdat referent een relatie had met hun moeders en zij dus uit een niet-huwelijkse relatie zijn geboren. Verweerder had daarom automatisch gezinsleven moeten aannemen en niet moeten toetsen of zij feitelijk tot het gezin van referent behoren. Het contact tussen eiseressen en referent is inmiddels weer hersteld, dit volgt ook uit het feit dat zij bij de echtgenote van referent zijn gaan wonen om zo herenigd te worden met referent. Subsidiair betogen eiseressen dat wel degelijk sprake is van hechte persoonlijke banden met referent en dat zij dus wel feitelijk tot het gezin van referent behoren. Er is intensief contact, referent zoekt hen regelmatig op en ondersteunt hen financieel. Tot slot vinden eiseressen dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in hun voordeel had moeten uitvallen. Hierbij wijzen eiseressen op het belang van het kind en op het feit dat het gezin van referent (dat in Nederland woont) gebonden is aan Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Toetsingskader
3. De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd. Referent heeft tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase zelf verklaard dat hij “gewoon vrienden was” met de moeder van eiseres 2 en dat zij geen relatie hadden. Referent heeft verder verklaard dat de situatie met beide moeders hetzelfde was. Eiseres 1 zou zijn verwekt toen referent in Rwanda was voor geldzaken. Eiseres 2 zou zijn verwekt toen hij voor een tweede keer naar Rwanda ging voor geldzaken. Verweerder heeft dan ook terecht opgemerkt in het bestreden besluit dat referent zelf heeft verklaard dat hij geen relatie had met de moeders van eiseressen toen zij werden verwekt of geboren. Om die reden heeft verweerder terecht beoordeeld of tussen eiseressen en referent sprake is van hechte persoonlijke banden.
3.1.
De enkele stelling in beroep dat referent wel degelijk een relatie had met de moeders van eiseressen is onvoldoende, zeker gezien de eerdere verklaringen van referent. Ook heeft hij zijn betoog in beroep niet onderbouwd. Dat het contact inmiddels zou zijn hersteld en dat eiseressen op een gegeven moment bij de huidige echtgenote van referent zijn gaan wonen, maakt het voorgaande niet anders.
Hechte persoonlijke banden
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseressen niet hebben aangetoond dat zij een hechte persoonlijke band met referent hebben. Verweerder heeft voorop kunnen stellen dat referent al naar Nederland is verhuisd voordat eiseressen zijn geboren. Ook heeft hij geen bewijs overgelegd dat hij in Rwanda was in de periode dat eiseressen zijn verwekt. Referent heeft verder verklaard dat hij zes weken met eiseressen zou hebben samengewoond in Rwanda. Los van het feit dat dit niet is onderbouwd, maakt een samenwoning van zes weken nog niet dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Tot slot heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat referent zijn dochters pas voor het eerst zag toen zij respectievelijk zeven en twee jaar oud waren, dat hij niet of onvoldoende heeft onderbouwd dat hij sinds 2015 dagelijks contact met hen heeft en hen de afgelopen jaren heeft opgezocht en dat hij geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn dochters financieel ondersteunt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat referent geen hechte persoonlijke banden heeft met eiseressen, dat daardoor geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat eiseressen niet feitelijk tot het gezin van referent behoren.
3.3.
De enkele stelling dat het contact intensief is, dat referent zijn dochters geregeld opzoekt en dat hij hen financieel ondersteunt, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder al in het bestreden besluit heeft overwogen, zijn deze stellingen niet of onvoldoende onderbouwd.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
3.4.
Eiseressen wijzen in hun betoog met name op de omstandigheid dat referent met zijn gezin in Nederland is geworteld en dat er een objectieve belemmering zou bestaan om het gezinsleven buiten Nederland voor te zetten. Verder hebben zij op de zitting een beroep gedaan op meerdere uitspraken [3] waaruit zou blijken dat het economisch belang van de Nederlandse overheid in hun geval niet zwaarder kan wegen dan hun eigen belang. Zij hebben hierbij ook gewezen op artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] .
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseressen heeft laten uitvallen. Verweerder heeft alle relevante omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken en een “fair balance” gemaakt tussen de belangen van eiseressen en die van de Nederlandse Staat.
3.6.
Verweerder heeft in het voordeel van eiseressen betrokken dat referent met zijn gezin in Nederland woont en dat hij een baan heeft, maar verweerder heeft dit onvoldoende kunnen achten. Zo heeft verweerder erop gewezen dat de echtgenote van referent ook uit Burundi komt, dat referent zelf een groot deel van zijn leven in Burundi heeft gewoond en dat hun twee kleine kinderen in Nederland erg jong zijn waardoor zij nog niet zoveel banden met Nederland hebben. Met zijn overige (meerderjarige) kinderen in Nederland heeft referent weinig of geen contact. Verweerder heeft verder kunnen stellen dat er geen objectieve belemmering bestaat. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven, is eiser alweer een paar keer naar Burundi gereisd. Verweerder heeft het economisch belang van de Nederlandse overheid in het nadeel van eiseressen kunnen betrekken. In de besluitvorming is voldoende gemotiveerd dat het belang van de Nederlandse Staat onder meer bestaat uit het beschermen van het economisch welzijn. Verweerder heeft uitgelegd dat het economisch belang van de Nederlandse overheid niet alleen gaat over de vraag of referent een eigen inkomen heeft om het gezin te onderhouden, maar ook over de bescherming van de arbeidsmarkt en over voorzieningen die worden betaald door de overheid (zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur). Verweerder heeft dit belang wel minder zwaar in het nadeel gewogen, omdat referent een eigen inkomen heeft.
3.7.
De verwijzing naar de verschillende uitspraken leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt voorop dat in alle zaken waarnaar eiseressen verwijzen gezins- en familieleven is aangenomen. In het geval van eiseressen is daarvan geen sprake. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook aangegeven dat dit zwaar in het nadeel van eiseressen wordt meegewogen. Daarbij komt nog dat in de betreffende zaken ook sprake is van meerdere bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld ernstige medische problematiek. Tot slot slaagt het beroep op artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn alleen al niet, omdat niet is gebleken dat eiseressen onder het toepassingsbereik van die richtlijn vallen. De huidige echtgenote van referent is niet de moeder van eiseressen [5] . Verder is niet gebleken dat referent het gezag heeft over hen en dat zij te zijnen laste komen of dat zij onder gedeeld gezag staan en dat degene die mede het gezag heeft, ingestemd heeft met de gezinshereniging [6] .
Wat is de conclusie?
4. De beroepen zijn ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.De uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 februari 2022 (Zaaknummer NL21.13245) en van zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:2984) en 10 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1614).
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.