ECLI:NL:RBDHA:2023:3653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en overwogen dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een situatie die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou ondermijnen. Eiser voerde aan dat er een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel was, maar de rechtbank oordeelde dat de verzoeken van Italië om opschorting van overdrachten niet wezenlijk afdoen aan de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de overdracht aan Italië en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5012

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Nummer] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 22 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 24 juli 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening met ingang van 9 november 2022 vaststaat.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert aan dat ten aanzien van Italië niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing verwijst hij naar een circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten. Verweerder heeft dit ten onrechte aangemerkt als tijdelijk feitelijk beletsel. Eiser beroept zich ter onderbouwing op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 29 december 2022. [3] Voor eiser is het voorts niet mogelijk om in Italië te klagen vanwege de taalbarrière en het ontbreken van (financiële middelen voor) rechtsbijstand. Eisers intentie was bovendien immer om naar Nederland af te reizen vanwege de goede situatie voor asielzoekers in Nederland ten opzichte van de slechte situatie in Italië. Eiser wil graag een toekomst opbouwen met zijn vrouw en kinderen in Nederland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling [4] bevestigd. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Italië. Uit de circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt enkel dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesteund door bovenbedoelde Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter. De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [6] en 30 oktober 2020 [7] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 2022 [8] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Bovendien staat het tijdelijk beletsel er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Eisers beroep op de uitspraak van zittingsplaats Utrecht slaagt daarom niet.
6. De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat hij geen mogelijkheid heeft om te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten over het ontbreken van opvang en voorzieningen vanwege de taalbarrière en het gebrek aan (middelen voor bekostiging van) juridische rechtsbijstand slaagt evenmin. Dit geldt te meer nu gesteld noch gebleken is dat eiser daadwerkelijk heeft getracht te klagen of dat dat niet zinvol is gebleken.
7. Tot slot doet het enkele feit dat eiser immer de intentie zou hebben gehad om af te reizen naar Nederland niet af aan de verantwoordelijk van Italië voor de behandeling van zijn verzoek om internationale bescherming. In de omstandigheden dat eiser een goede toekomst wenst voor zijn vrouw en kinderen en er overige familieleden in Nederland verblijven, heeft verweerder voorts geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Niet gebleken is dat de overdracht van eiser om die reden van onevenredige hardheid getuigt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.In de uitspraken van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.