ECLI:NL:RBDHA:2023:365
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking asielaanvraag op basis van nieuw asielmotief
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenveroordeling van eiser, die eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De aanvraag was aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 april 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. Eiser ging in hoger beroep, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 juli 2019 het hoger beroep gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de rechtbank. In augustus 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser ingewilligd en hem een verblijfsvergunning verleend, met terugwerkende kracht tot 30 oktober 2015.
Naar aanleiding van deze ontwikkeling heeft eiser op 28 september 2022 zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd en betoogd dat het oorspronkelijke besluit niet onrechtmatig was, en dat de wijziging van het besluit te maken had met nieuwe feiten die tijdens de procedure naar voren zijn gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat er geen sprake is van 'tegemoetkomen' in de zin van de Awb, omdat de staatssecretaris het besluit niet heeft herzien op basis van een onrechtmatig besluit, maar vanwege nieuwe feiten die pas later zijn ingediend.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk ongegrond is en heeft dit verzoek afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.