ECLI:NL:RBDHA:2023:3631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
C/09/641736 / KG ZA 23-62
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de rechtsgeldigheid van het lachgasverbod en de ontvankelijkheid van de Branchevereniging van Lachgas Leveranciers

In deze zaak, die op 24 maart 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben de eiseressen, de Branchevereniging van Lachgas Leveranciers en Stichting Quartermile, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eiseressen vorderen dat het lachgasverbod, dat op 1 januari 2023 in werking is getreden, buiten toepassing wordt verklaard of als onverbindend wordt beschouwd. De Branchevereniging is niet ontvankelijk in haar collectieve actie op basis van artikel 3:305a BW, terwijl Quartermile wel ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, omdat zij een eigen belang heeft gesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van de Branchevereniging niet kan worden ontvangen, omdat zij niet voldoende heeft aangetoond dat zij de belangen van haar leden kan behartigen. De vordering van Quartermile wordt afgewezen, omdat het besluit om lachgas op lijst II van de Opiumwet te plaatsen niet onmiskenbaar onverbindend is. De voorzieningenrechter benadrukt dat er bij een vordering om wetgeving onverbindend te verklaren, terughoudendheid moet worden betracht. De Staat heeft voldoende gemotiveerd waarom het lachgasverbod noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid. De eiseressen worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/641736 / KG ZA 23-62
Vonnis in kort geding van 24 maart 2023
in de zaak van

1.Branchevereniging van Lachgas Leveranciers te Hoofddorp,

2. Stichting Quartermilete Naaldwijk, gemeente Westland,
eiseressen,
advocaten mrs. R.M. van Opstal, N. Overeem en N.J.M. Beelaerts van Blokland te Den Haag,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. B.S. Jaasma en M.R. Botman te Den Haag.
Eiseressen worden hierna ieder afzonderlijk respectievelijk aangeduid als ‘de Branchevereniging’ en ‘Quartermile’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de op 10 maart 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Branchevereniging is opgericht op 9 augustus 2019. Zij heeft blijkens haar statuten tot doel de bundeling van het gemeenschappelijke belang van de aanbieders, nauwe samenwerking met wet- en regelgevende instanties, stimuleren van het veilig gebruik van lachgas door consumenten, publicaties en voorlichtingscampagnes initiëren, kwaliteits- en veiligheidsnormeringen voor de branche opstellen, kwaliteitskeur ontwerpen, invoeren en handhaven en stimuleren van opleiding en kennisoverdracht binnen de branche. In de statuten staat voorts vermeld dat de vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door het organiseren van diverse activiteiten die (inhoudelijk) aansluiten bij de doelstelling en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
2.2.
Quartermile houdt zich bezig met de organisatie van dragraces.
2.3.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in een brief van 9 december 2019 de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een uitgevoerde risicobeoordeling van lachgas (N2O) door het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (hierna: het CAM). Hij stelt dat deze risicobeoordeling de grondslag vormt voor een landelijke aanpak en kondigt op basis van het advies aan dat hij voornemens is om lachgas op lijst II van de Opiumwet te plaatsen.
2.4.
Op 12 juni 2020 is het voorstel tot wijziging van het Opiumwetbesluit en Lijst II van de Opiumwet, in verband met lachgas, inclusief toelichting, in consultatie gebracht. Daarna is de voorhangprocedure gevolgd, is het ontwerpbesluit ter notificatie voorgelegd aan de Europese Commissie en is er advies gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van Staat.
2.5.
De Raad van State heeft op 13 juli 2022 advies uitgebracht. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
“Het ontwerpbesluit heeft als doel om het recreatief gebruik en aanbod van lachgas te beperken. Daarbij kiest de regering voor een algemeen verbod op lachgas, met een tweetal ruim geformuleerde uitzonderingen. De vraag is echter of het nagestreefde doel met minder verstrekkende maatregelen kan worden bereikt. Daarnaast is het de vraag in hoeverre het algemene verbod handhaafbaar is, gelet op de beschikbare capaciteit van de uitvoerende partijen en de complexiteit van de uitzonderingen op het algemene verbod.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert toereikend te motiveren waarom de regering een combinatie van de minder ingrijpende, bestaande en toegezegde maatregelen van regulering, voorlichting en preventie niet afdoende acht om op dit moment de gestelde doelen te behalen. De beantwoording van deze vraag is bovendien ook van belang in het licht van de rechtvaardiging van de inbreuk op het vrij verkeer van goederen. Indien een toereikende motivering op deze punten niet kan worden gegeven, adviseert de Afdeling af te zien van de invoering van een algemeen lachgasverbod.
Verder maakt de Afdeling een opmerking over de uitzonderingen op het algemene verbod. De nadere uitwerking van deze uitzonderingen vindt alleen plaats in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit, middels daarin uitgebreid beschreven voorwaarden. De Afdeling acht het in het belang van de rechtszekerheid en de handhaving dat de in de nota van toelichting beschreven voorschriften in nadere regelgeving worden opgenomen en dat daartoe een adequate wettelijke grondslag wordt gecreëerd, mede gelet op het feit dat het gaat om de inkadering en beperking van de uitzonderingen op een strafrechtelijk verbod. Zij adviseert daartoe.
In verband met deze opmerkingen dient het ontwerpbesluit nader te worden overwogen.”
2.6.
Op 23 november 2022 is gepubliceerd het Besluit van 17 november 2022 houdende wijziging van het Opiumwetbesluit en lijst II, behorende bij de Opiumwet, in verband met plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op deze lijst (hierna: het Besluit). Hierin is, verkort weergegeven, opgenomen dat i) aan lijst II wordt toegevoegd “
distikstofmonoxide, lachgas”, ii) na artikel 15 van het Opiumwetbesluit een artikel 15a wordt ingevoegd, dat luidt:
“De verboden in artikel 3, aanhef en onder A, B, C en D, van de wet ten aanzien van distikstofmonoxide (lachgas), CAS-nummer 10024-97-2, zijn niet van toepassing wanneer het distikstofmonoxide bestemd is voor technische doeleinden of als voedingsadditie”en iii) het Besluit met ingang van 1 januari 2023 in werking treedt.
2.7.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit (hierna: NvT) – die op onderdelen nog is aangepast na het advies van de Raad van State – is onder meer een toelichting opgenomen op de uitzondering voor de toepassing van lachgas voor technische doeleinden of als voedingsadditief, waarin staat vermeld:
“Het verbod van de Opiumwet op handelingen met lachgas, als beschreven in artikel 3 Ow, is niet van toepassing wanneer deze stof bestemd is voor technische doeleinden of als voedingsadditief. Wanneer handelingen met lachgas buiten het hieronder geschetste kader plaatsvinden, is de uitzondering op de verboden van artikel 3, aanhef en onder A, B, C en D, Ow, niet van toepassing. Er is dan in beginsel sprake van strafbaar handelen op grond van artikel 3 Ow. In de volgende paragrafen wordt het kader geschetst waarbinnen de handelingen met lachgas voor technische doeleinden en als voedingsadditief plaatsvinden.”
Daarna volgt een paragraaf betreffende de toepassing van lachgas voor technische doeleinden, waarin voorop wordt gesteld:
“In deze paragraaf wordt de toepassing van lachgas voor technische doeleinden ingekaderd. Achtereenvolgens wordt nader uiteengezet op welke wijze de toepassing van lachgas voor technische doeleinden plaatsvindt, hoe lachgas voor technische doeleinden wordt geproduceerd en op welke wijze de handel in lachgas voor technische doeleinden geschiedt”
Meer in het bijzonder wordt ten aanzien van het gebruik van lachgas in de autosport dragracen het volgende vermeld:
“Lachgas wordt ook op beperkte schaal gebruikt in de autosport dragracen om tijdelijk het motorvermogen van de raceauto te verhogen. Onder de toepassing van lachgas voor technische doeleinden wordt ook begrepen het verhogen van het motorvermogen van een raceauto ten behoeve van de uitoefening van de autosport dragracen. De praktijk van dragracen ziet er als volgt uit. Organisatoren van dragrace evenementen zijn vergunningplichtig. Trainingen en wedstrijden kunnen alleen in georganiseerd verband plaatsvinden, en niet zonder vergunning op de openbare weg. Deelnemers kunnen zowel professioneel in teamverband of individueel deelnemen. Professionele teams zijn ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Zowel de organisator van het evenement als de deelnemers zijn naast de van toepassing zijnde vergunningsplichten en/of inschrijving in de KvK in het bezit van een licentie afgegeven door de Knac Nederlandse Autosport Federatie (hierna: KNAF). Bij een normale uitoefening van de sport wordt het lachgas alleen op locatie van het evenement gebruikt. Om te waarborgen dat het lachgas daadwerkelijk bestemd is voor technische doeleinden, in dit geval het verhogen van het motorvermogen in het dragracen, mag het lachgas enkel ingekocht worden door de vergunningplichtige organisator van het evenement en slechts op locatie van het evenement gedistribueerd worden. Het lachgas mag daarbij enkel gedistribueerd worden aan bevoegde deelnemers van het dragrace evenement, die het lachgas gedurende het evenement op locatie in hun bezit mogen hebben met enkel het doel om tijdelijk het motorvermogen van hun raceauto te verhogen. Het lachgas dient de locatie van het evenement niet te verlaten. Dit betekent dat wanneer een organisator niet over de relevante vergunning(en) en licentie van de KNAF beschikt en/of het lachgas anders dan hierboven inkoopt en distribueert dit een aanwijzing is dat het lachgas niet bestemd is voor technische doeleinden, in het bijzonder het gebruik in de autosport dragracen. De inkoop of het bezit van lachgas door beoefenaars van de dragrace sport met een licentie van de KNAF, anders dan via de organisator van het evenement op locatie, is eveneens een aanwijzing dat het lachgas niet is bestemd voor het gebruik in de autosport dragracen en dus niet is bestemd voor technische doeleinden, als bedoeld in dit besluit.
Het is niet toegestaan met lachgas opgevoerde voertuigen zoals brommers, motoren, en (race)auto’s de openbare weg te betreden omdat deze voertuigen de gebruikelijke keuring niet doorstaan. De inkoop/verkoop en het bezit van lachgas voor dit type gebruik valt nadrukkelijk buiten wat de wetgever bedoelt met het gebruik van lachgas in de autosport, in het bijzonder dragracen en daarmee nadrukkelijk buiten de toepassing van lachgas voor technische doeleinden, als bedoeld in dit besluit.”

3.Het geschil

3.1.
De Branchevereniging en Quartermile vorderen, zakelijk weergegeven, de Staat te verbieden uitvoering en toepassing te geven aan het Besluit, voor zover dit betrekking heeft op de plaatsing op lijst II van de Opiumwet van distikstofmonoxide (lachgas), althans deze in zoverre onverbindend te verklaren, met veroordeling van de Staat in de proceskosten op de wijze zoals nader in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Daartoe voeren de Branchevereniging en Quartermile – samengevat – het volgende aan. Het lachgasverbod is onmiskenbaar onverbindend. Er is geen adequate wettelijke grondslag om in de NvT nadere regels te stellen die de uitzonderingen op het lachgasverbod afbakenen en inkaderen. Indien dit anders zou zijn, dan is het lachgasverbod in strijd met het legaliteitsbeginsel. De regels zijn te vaag geformuleerd om daaruit te kunnen afleiden wat er strafbaar is. Er is ook geen rechtvaardigingsgrond voor het maken van een inbreuk op het vrije verkeer van goederen. De maatregel is niet geschikt en niet proportioneel. Er is ook sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Staat heeft niet voldoende gemotiveerd waarom minder ingrijpende maatregelen niet afdoende zijn om de gestelde doelen te behalen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

De hoedanigheid waarin de Branchevereniging haar vordering heeft ingesteld
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Branchevereniging in de dagvaarding niet expliciet heeft vermeld in welke hoedanigheid zij optreedt, maar dat hieruit wel genoegzaam kan worden afgeleid dat de Branchevereniging een op artikel 3:305a BW gebaseerde collectieve vordering heeft willen instellen. De Branchevereniging heeft immers niet verwezen naar een eigen belang bij het gevorderde, maar zij heeft gesteld dat zij de belangen behartigt van de aanbieders van lachgas. Voorts heeft zij gewezen op haar doelstelling als vermeld onder 2.1. De Staat heeft in zijn conclusie van antwoord verklaard dat hij er ook van uitgaat dat de procedure die de Branchevereniging voert een collectieve actie is.
4.2.
De Branchevereniging heeft ter zitting bevestigd dat zij de vordering heeft ingesteld als belangenbehartiger op grond van artikel 3:305a BW. Zij heeft daarbij benadrukt dat een van haar doelen is het bundelen van het gemeenschappelijk belang van de aanbieders van lachgas. Zij heeft gesteld dat de leden van de vereniging haar hebben verzocht om deze procedure te entameren. De Branchevereniging heeft ter zitting verklaard dat zij de vordering
daarnaastkan instellen als lasthebber. Zij verwijst daartoe naar twee door haar daags voor de zitting overgelegde verklaringen, waarin LOL Company B.V. en Trievoor B.V. (twee van haar leden) verklaren dat zij de Branchevereniging hebben opgedragen om in haar eigen naam hun belangen te behartigen, welke handelingen in ieder geval omvatten het in rechte betrekken van de Staat met het doel de Staat te verbieden om uitvoering en toepassing te geven aan het lachgasverbod en daartoe al het nodige te verrichten, in de ruimste zin. De Branchevereniging heeft daarbij opgemerkt dat haar lastgevers als leverancier en afnemer van lachgas direct geraakt worden door het lachgasverbod.
4.3.
De voorzieningenrechter verwerpt het standpunt van de Branchevereniging dat zij de vordering, die zij op basis van de dagvaarding evident heeft bedoeld als collectieve actie, nadien (mede) kan presenteren als vordering (op eigen naam) ingesteld in hoedanigheid van lasthebber, dit nadat de Staat bij conclusie van antwoord voorafgaande aan de mondelinge behandeling op de inhoud van de dagvaarding heeft gereageerd. In de eerste situatie, bij dagvaarding, heeft de Branchevereniging zich gepresenteerd als de (formele en) materiële procespartij die het collectieve belang van de gezamenlijke aanbieders behartigt, terwijl zij pas daags voor de mondelinge behandeling, zonder noemenswaardige nadere onderbouwing, daaraan een nieuwe, tweede, hoedanigheid heeft toegevoegd: behartiger van enkele individuele belangen van lachgasaanbieders die haar een last hebben gegeven. Daargelaten of het mogelijk is om in twee hoedanigheden in één geding op te treden (de rechtbank Amsterdam, 23 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:753 oordeelde dat dit niet mogelijk is) loopt de uitbreiding met de hoedanigheid van lasthebber hoe dan ook vast op strijd met de goede procesorde, waarop de Staat zich op goede gronden – hij wordt in zijn verweer benadeeld – beroepen heeft.
4.4.
Ter beoordeling ligt dan vervolgens voor of de Branchevereniging kan worden ontvangen in de door haar gestarte collectieve actie in dit kort geding.
Ontvankelijkheid Branchevereniging: collectieve actie
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW) een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.
4.6.
In de leden 1, 2 en 3 van artikel 3:305a BW staan diverse vereisten vermeld, waaraan een rechtspersoon moet voldoen om een dergelijke vordering te kunnen instellen en om ontvankelijk te kunnen worden verklaard. Het gaat daarbij onder meer om eisen ten aanzien van, kort gezegd, de vordering, de belangen die door de rechtspersoon worden behartigd en de waarborging daarvan. Voor dat laatste is de representativiteit van de rechtspersoon van belang. Ook zijn hierin eisen opgenomen betreffende waar de rechtspersoon over moet beschikken en waar de bestuurders van de rechtspersoon aan moeten voldoen. De Branchevereniging heeft echter alleen naar voren gebracht wat onder 4.1 en 4.2 is beschreven. Ten aanzien van het grootste deel van de eisen heeft zij dus niets gesteld. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat daar in dit geval aan is voldaan, zodat de Branchevereniging niet kan worden ontvangen in haar vordering, voor zover het een collectieve actie betreft. Daar komt nog bij dat de Branchevereniging ook niet heeft voldaan aan de in artikel 1018c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vermelde eisen ten aanzien van wat moet worden vermeld in de dagvaarding, waarmee een collectieve vordering wordt ingesteld. Dat behoeft gezien het vorenstaande echter geen nadere bespreking.
Ontvankelijkheid Quartermile: eigen belang
4.7.
Ook Quartermile heeft in de dagvaarding niet expliciet vermeld in welke hoedanigheid zij optreedt. De Staat heeft in zijn conclusie van antwoord gesteld dat hij ervan uit gaat dat Quartermile eveneens een collectieve actie heeft willen instellen (waarin zij volgens de Staat niet kan worden ontvangen). De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit in redelijkheid niet uit de dagvaarding kan worden afgeleid. Alhoewel Quartermile in de dagvaarding ook heeft verwezen naar de belangen van anderen, heeft zij duidelijk gesteld dat zij zich bezig houdt met het organiseren van dragraces en dat zij lachgas nodig heeft vanwege de technische toepassing daarvan. Door het lachgasverbod wordt dit haar echter onmogelijk wordt gemaakt, zo heeft Quartermile naar voren gebracht. Quartermile heeft vervolgens ter zitting nog nader toegelicht waardoor zij direct in haar belangen wordt geschaad. Quartermile kan (en zal) worden ontvangen in de door haar ingestelde vordering, voor zover die strekt tot bescherming van haar eigen belangen.
Inhoudelijke beoordeling door Quartermile ingestelde vordering
Toetsingskader
4.8.
De voorzieningenrechter stelt bij de inhoudelijke beoordeling het volgende voorop. Het Besluit is een algemene maatregel van bestuur (amvb) en dat is wetgeving in materiële zin. Volgens vaste rechtspraak dient de rechter bij een vordering om dergelijke wetgeving onverbindend of buiten toepassing te verklaren (waartoe de primaire vordering feitelijk strekt) – zeker in kort geding – de nodige terughoudendheid te betrachten. Daarvoor is slechts plaats indien de wettelijke regeling onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met wetten in formele zin, een ieder verbindende bepalingen van verdragen, besluiten van volkenrechtelijke organisaties en/of algemene rechtsbeginselen. Van
onmiskenbareonverbindendheid is sprake indien die onverbindendheid buiten redelijke twijfel staat; slechts dan is het verantwoord in kort geding een regeling te treffen zoals gevorderd.
Wettelijke grondslag
4.9.
In artikel 3a lid 2 van de Opiumwet is geregeld dat bij amvb aan de bij die wet behorende lijst I of lijst II middelen kunnen worden toegevoegd indien is gebleken dat deze het bewustzijn van de mens beïnvloeden en bij gebruik door de mens kunnen leiden tot schade aan zijn gezondheid en schade voor de samenleving. In artikel 3c van de Opiumwet staat vermeld dat bij amvb middelen en toepassingen kunnen worden aangewezen waarvoor een in artikel 2 of 3 omschreven verbod geheel of ten dele niet geldt.
4.10.
In dit geval is – overeenkomstig dat wettelijke systeem – in een amvb opgenomen dat, kort gezegd, lachgas aan lijst II wordt toegevoegd én dat dit verbod niet van toepassing is wanneer het bestemd is voor technische doeleinden of als voedingsadditie. De omstandigheid dat de toelichting op die uitzonderingen niet is opgenomen in nadere regelgeving, maar dat deze – anders dan de Raad van State heeft geadviseerd – staat vermeld in de NvT maakt nog niet dat een wettelijke grondslag ontbreekt of ontoereikend is. Van een wettelijke verplichting om niet alleen de uitzonderingen op een verbod in een amvb op te nemen, maar ook de toelichting op die uitzonderingen is immers geen sprake. Dat de door de Raad van State geadviseerde vormgeving van deze wettelijke regeling vanuit wetgevingsoptiek de voorkeur verdient maar hier niet is gevolgd, betekent niet dat nu sprake is van onmiskenbare onverbindendheid van het Besluit. Het betoog van Quartermile dat voor het nader reguleren van toegestaan gebruik geen bevoegdheden kunnen worden overgedragen, nu daar niet bij wettelijk voorschrift in is voorzien, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Niet valt in te zien waarom hier sprake is van het overdragen van bevoegdheden.
Legaliteitsbeginsel
4.11.
Met de toelichting wordt duidelijkheid verschaft over omstandigheden waaronder lachgas daadwerkelijk geldt als te zijn bestemd voor technische doeleinden en wat aanwijzingen zijn dat lachgas daar niet voor wordt ingezet. Het verbod zelf wordt daarmee niet nader vormgegeven, de NvT biedt een handreiking aan de praktijk ter wille van de rechtszekerheid en ter bevordering van de handhaafbaarheid van het verbod. De omstandigheid dat er ondanks de toelichting nog vragen zullen resteren over zich voordoende concrete gevallen, leidt nog niet tot een (evidente) schending van het legaliteitsbeginsel. Zelden verschaft een wettelijke regeling (ook een verbodsbepaling) een sluitend systeem waardoor met de tekst van de regeling in alle denkbare situaties wordt voorzien. Quartermile heeft bovendien onvoldoende geconcretiseerd welke onduidelijkheden er zijn, die relevant zijn voor haar. De in de dagvaarding genoemde voorbeelden zien alleen op de verkoop van lachgas. De bezwaren van Quartermile lijken met name gelegen te zijn in het feit dat zij de in de NvT opgenomen aanwijzingen om te waarborgen dat het lachgas daadwerkelijk bestemd is voor technische doeleinden niet praktisch of onnodig belastend vindt, maar dat maakt het lachgasverbod nog niet onmiskenbaar onverbindend.
Geschiktheid, proportionaliteit en evenredigheid
4.12.
Quartermile heeft voorts betoogd dat er geen sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor de inbreuk die wordt gemaakt op het vrije verkeer van goederen. Het lachgasverbod is volgens haar geen geschikte en proportionele maatregel om de bescherming van de volksgezondheid – de uitzonderingsgrond waarop in dit geval een beroep wordt gedaan – te verwezenlijken. De stellingen die Quartermile hierover heeft ingenomen kunnen echter, gezien het algemene beoordelingskader als vermeld onder 4.8 en hetgeen hierna nog specifiek wordt overwogen over de beleidsruimte van de Staat bij het treffen van maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid, niet leiden tot de conclusie dat hier sprake is van een onmiskenbaar onverbindend besluit.
4.13.
De Staat heeft er terecht op gewezen dat de Staat een grote mate van beleidsruimte toekomt bij het treffen van maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid en bij zijn beslissing op welk niveau hij deze bescherming wenst te verzekeren en hoe dat dient te gebeuren. Afwegingen op dit gebied, waaronder begrepen die omtrent de vraag of in dat kader genomen maatregelen proportioneel zijn, vergen primair een politieke afweging en behoren dan ook bij uitstek tot het politieke domein. Discussie over de noodzaak en alternatieven zijn in dit geval ook gevoerd, namelijk tijdens de gevolgde voorhangprocedure. Niet kan worden geconcludeerd dat de uitkomst evident onrechtmatig is jegens Quartermile. Dat klemt temeer omdat er een uitzondering is gemaakt op het verbod die ervoor zorgt dat dragracen mogelijk blijft en dat is het belang waar Quartermile voor opkomt.
4.14.
De voorzieningenrechter heeft bij dit oordeel ook in aanmerking genomen dat de Staat zich heeft gebaseerd op de uitkomsten van een risicobeoordeling van het CAM, die op verzoek van het ministerie van VWS is uitgevoerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat mag vertrouwen op de juistheid daarvan. Quartermile betwist dat op zichzelf ook niet, maar zij wijst op passages in het rapport waarin wordt gesteld dat bepaalde risico’s gering tot matig zijn, dat de gezondheidseffecten bij gecontroleerd en incidenteel gebruik beperkt zijn en dat een lachgasverbod ook niet-wenselijke effecten kan hebben. De Staat baseert zich echter op andere delen van het rapport, namelijk waarin het CAM concludeert dat bepaalde risico’s groot tot zeer groot zijn en andere matig tot groot, dat lachgas over het geheel hoog op risico’s scoort vergeleken met andere verdovende middelen en dat de gezondheidseffecten van incidenteel gebruik nog niet te overzien zijn en er een toename te zien is in het gebruik van (grote hoeveelheden) lachgas. De Staat wijst er op dat ook het Trimbos Instituut dat heeft geconstateerd en dat uit stukken van dat instituut en uit cijfers van de politie ook nog blijkt dat het effect van het gebruik van lachgas op de rijvaardigheid groot is en dat het aantal verkeersincidenten waarbij lachgas in het spel is, toeneemt. Dat de Staat hier een andere waarde aan toekent dan Quartermile, maakt nog niet dat hij onrechtmatig handelt jegens Quartermile.
4.15.
De Staat heeft voorts afdoende gemotiveerd waarom volgens hem niet kan worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen. Daartoe heeft hij toegelicht welke maatregelen er de afgelopen jaren zijn getroffen op het gebied van preventie en voorlichting en heeft hij erop gewezen dat het gebruik van lachgas in het verkeer al verboden was onder de Wegenverkeerswet, maar gesteld dat dit onvoldoende is gebleken om het gebruik in het verkeer te verminderen. Quartermile heeft hier evident een andere visie op. Zij meent dat met minder ingrijpende maatregelen dezelfde resultaten zouden kunnen worden behaald. Dat kan echter nog geen grond vormen om aan te nemen dat het Besluit daarom onverbindend is. Voor zover Quartermile in dit kader nog heeft verwezen naar het advies van de Raad van State om
“toereikend te motiveren waarom de regering een combinatie van de minder ingrijpende, bestaande en toegezegde maatregelen van regulering, voorlichting en preventie niet afdoende acht om op dit moment de gestelde doelen te behalen”overweegt de voorzieningenrechter dat is gebleken dat dit advies heeft geleid tot een aantal aanpassingen en verduidelijkingen in de NvT. De Staat heeft dus gereageerd op dit advies, zodat niet valt in te zien dat daaruit volgt dat het Besluit geen stand kan houden.
Conclusie en proceskostenveroordeling
4.16.
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie de Branchevereniging niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat de vordering, voor zover ingesteld door Quartermile, niet voor toewijzing vatbaar is.
4.17.
De Branchevereniging en Quartermile zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt de Branchevereniging en Quartermile om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat de Branchevereniging en Quartermile bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2023.
ts