ECLI:NL:RBDHA:2023:3567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
SGR 20/7904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsuitkering en de gevolgen van samenwoning met familie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser, die bij zijn broer en diens vrouw woont, is het niet eens met de toepassing van de kostendelersnorm door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Het college had de bijstandsuitkering van eiser toegekend met toepassing van de kostendelersnorm, wat inhoudt dat de bijstandsuitkering wordt verlaagd wanneer iemand samenwoont met een kostendelende medebewoner. Eiser betoogt dat er sprake is van een commerciële huurprijs en dat hij noodgedwongen bij zijn broer woont om dakloosheid te voorkomen.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn broer en diens vrouw woont, en dat de vraag of er sprake is van een commerciële huurprijs niet relevant is, aangezien zakelijke relaties tussen bloed- en aanverwanten niet zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. De rechtbank wijst erop dat de redenen waarom eiser bij zijn broer woont, niet van invloed zijn op de toepassing van de kostendelersnorm. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het college de kostendelersnorm terecht heeft toegepast en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7904
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Salhi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, het college

(gemachtigde: mr. M. de Weger).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 6 november 2020 op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Het college heeft deze bijstandsuitkering met het besluit van 12 oktober 2020 toegekend. Het college heeft daarbij de kostendelersnorm toegepast. Eiser is het daar niet mee eens. Met het bestreden besluit van 6 november 2020 op het bezwaar van eiser is het college bij de toepassing van de kostendelersnorm gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het college heeft bij de toekenning van de bijstandsuitkering aan eiser de kostendelersnorm toegepast omdat eiser bij zijn meerderjarige broer en diens vrouw woont. Volgens het college is sprake van bloed- en aanverwantschap, zodat van commerciële huur geen sprake kan zijn. Verder is de huurprijs die eiser betaald, € 170,- kale huur en € 306,- inclusief energie en servicekosten, volgens het college geen commerciële huurprijs omdat deze onder de norm ligt van € 225,08, zoals bepaald in het ten tijde van het bestreden besluit geldende artikel 7, eerste lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW en IOAZ Rijswijk.
3. Op 12 augustus 2021 heeft het college eisers recht op bijstand beëindigd omdat hij is verhuisd naar de gemeente Den Haag.
4. Hetgeen eiser betoogt komt er in de kern op neer dat volgens hem weldegelijk sprake is van een commerciële huurprijs. Daarnaast woont eiser noodgedwongen bij zijn broer om te voorkomen dat hij dakloos zou worden.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser bij zijn broer en diens vrouw woonde. De vraag of sprake was van een commerciële huurprijs, is dan niet meer relevant. Zakelijke relaties tussen bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad zijn namelijk niet uitgezonderd van de kostendelersnorm. Dit volgt uit artikel 19a, eerste lid, onder b, van de Pw. Dit betekent dat, ook al zou in dit geval sprake zijn geweest van een commerciële huurprijs, de kostendelersnorm van toepassing is. [1]
4.2.
Het voorgaande betekent dat het college de broer van eiser en diens vrouw terecht als kostendelende medebewoners heeft aangemerkt. Dat eiser bij zijn broer woonde om te voorkomen dat hij dakloos zou worden, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij de toepassing van de kostendelersnorm geen rekening gehouden met de redenen waarom men de woning deelt. [2] Verder voorziet de Pw niet in een regeling om de kostendelersnorm niet toe te passen indien dat zou leiden tot een onredelijke uitkomst of een onbillijkheid van overwegende aard als hiervan sprake zou zijn. De Pw biedt aldus geen ruimte om de kostendelersnorm in dit geval niet toe te passen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Dat betekent dat het college terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023 door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3298.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3879.