Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.4328
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).
Bij besluit van 9 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een verzoek van eiser om een voorlopige voorziening heeft toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2001.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware grond 3e. In Bulgarije is eiser onder andere personalia geregistreerd dan hij daar heeft opgegeven. De overige gegevens en namen kloppen wel. Hij heeft één keer de naam van zijn vader en moeder gebruikt.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen, zodat deze beroepsgrond verder buiten beschouwing wordt gelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op uitzetting was. Eiser verwijst naar divergerende jurisprudentie over de mogelijkheid van overdracht van Dublinclaimanten aan Bulgarije, vanwege pushbacks en slechte opvangomstandigheden. Eiser stelt dat dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om af te zien van de voorgenomen overdracht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 1 februari 20231 het beroep van eiser tegen het overdrachtsbesluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 februari 20232 heeft de voorzitter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat eiser niet wordt overgedragen, totdat op het door