ECLI:NL:RBDHA:2023:356
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen: niet-ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft eiser op 27 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 5 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 juli 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft het beroep echter gehandhaafd om te onderzoeken of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft. Vervolgens is de vraag aan de orde gekomen of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de rechtbank die deze uitsluiting onverbindend hebben verklaard wegens strijd met het Unierecht.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Hierdoor kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, en ontbreekt het procesbelang. De rechtbank heeft het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.