Geschil9. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer specifiek gaat het om de vraag of sprake was van btw-fraude en of eiseres wist of had moeten weten dat zij onderdeel uitmaakte van een keten waarin btw-fraude is geweest. Verder is in geschil of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. De uitspraken op bezwaar vermeld bij 3 en de naheffingsaanslag vermeld bij 4, maken geen deel uit van het geschil.
10. Eiseres stelt dat verweerder niet heeft bewezen dat sprake is van fraude en ook niet dat eiseres wist of had moeten weten dat zij met de beschreven transacties deel uitmaakte van een keten waarin btw-fraude is gepleegd. Eiseres stelt verder dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Tot slot stelt eiseres dat de gevolgen van een formalistische wetstoepassing in het geval van eiseres niet evenredig, noch in lijn met de menselijke maat zijn.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, omdat eiseres wist of had moeten weten dat zij met haar handelingen deelnam aan btw-fraude en zij niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden om dit te voorkomen. Het besluit is zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd, zodat geen sprake is van een motiveringsgebrek en het zorgvuldigheidsbeginsel niet is geschonden. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd en dat toepassing van de menselijke maat daarom niet leidt tot een matiging van de naheffingsaanslagen.
Beoordeling van het geschil
12. Op de zitting is besproken dat, gelet op artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht op grond van de statutaire vestigingsplaats van eiseres de rechtbank Breda de bevoegde rechtbank is om de zaken te behandelen. Zowel eiseres als verweerder hebben er op de zitting mee ingestemd dat de rechtbank Den Haag de zaken behandelt.
13. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet OB kan een ondernemer de aan hem door een ondernemer op een voorgeschreven factuur in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen. Op de ondernemer rust de last om aannemelijk te maken dat hij terecht en tot het juiste bedrag omzetbelasting in aftrek heeft gebracht. In beginsel kan hij hierbij volstaan met het overleggen van de desbetreffende facturen.
14. Indien aan de hand van objectieve gegevens komt vast te staan dat een ondernemer wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op aftrek of teruggaaf van omzetbelasting wordt gemaakt, deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen en/of diensten, moet die aanspraak worden geweigerd.
15. Het HvJ EU heeft in zijn arrest van 1 december 2022voor recht verklaard dat:
“het aan de belastingdienst staat om ten eerste de bestanddelen van de fraude nauwkeurig te omschrijven en het bewijs van frauduleuze handelingen te leveren, en ten tweede aan te tonen dat de belastingplichtige actief heeft deelgenomen aan die fraude of dat hij wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor aanspraak op dat recht werd gemaakt, onderdeel was van die fraude, hetgeen niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat moet worden vastgesteld wie allemaal bij de fraude betrokken was en welke respectieve handelingen zij hebben verricht.”
16. De bewijslast dat sprake is van een keten waarin btw-fraude is gepleegd en dat eiseres wist of had moeten weten dat zij deelnam aan deze keten rust dus op verweerder.
17. Verweerder heeft daartoe het volgende aangevoerd. De schakel in de keten die fraude heeft gepleegd, is [bedrijfsnaam] BV. Verweerder leidt dat af uit de volgende feiten en omstandigheden. [bedrijfsnaam] BV heeft bewust minder omzetbelasting betaald dan op grond van wet- en regelgeving had moeten gebeuren. [bedrijfsnaam] BV heeft de aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting niet voldaan op aangifte en over de maanden juli en augustus 2018 helemaal geen aangiften omzetbelasting ingediend. Ook is het btw-nummer van [bedrijfsnaam] BV ingetrokken. Eiseres koopt de goederen in bij [bedrijfsnaam] BV en verkoopt de goederen vervolgens aan haar afnemers. Eiseres vormt aldus een schakel in een keten van ondernemingen waarin btw-fraude is gepleegd.
Dat eiseres dat wist dan wel behoorde te weten, baseert verweerder op het feit dat hij eiseres heeft gewaarschuwd voor de risico’s van de handel in mobiele telefoons en toebehoren. Dat heeft hij gedaan tijdens een bedrijfsbezoek op 26 oktober 2017 en 7 november 2017, in een brief van 26 oktober 2017 en in het verslag van 21 november 2017 van dat bedrijfsbezoek. Ook het feit dat eiseres, ondanks dat verweerder bij de hiervoor aangehaalde brieven heeft gevraagd nieuwe leveranciers bij hem te melden voorafgaand aan de eerste transactie, [bedrijfsnaam] BV niet heeft gemeld aan de belastingdienst duidt volgens verweerder erop dat eiseres wist dat zij deel uitmaakte van een btw-fraudeketen. Tijdens een gesprek op 7 juni 2018 heeft verweerder eiseres nogmaals gewaarschuwd voor mogelijke btw-fraude en eiseres gevraagd naar haar leveranciers. Ook toen heeft zij [bedrijfsnaam] BV niet genoemd. Tot slot wijst verweerder in dit kader op het feit dat in de administratie van [bedrijfsnaam] BV een brief van de bank gericht aan eiseres is aangetroffen.
18. Zoals hiervoor is overwogen moet verweerder de bestanddelen van de door hem gestelde fraude nauwkeurig omschrijven en hiervoor bewijs leveren. Het enkele feit dat [bedrijfsnaam] BV de door haar verschuldigde belasting niet op aangiften heeft voldaan en over twee maanden helemaal geen aangifte heeft gedaan, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Weliswaar heeft [bedrijfsnaam] BV daarmee niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet OB en is haar btw-nummer ingetrokken, maar daaraan kunnen ook andere redenen dan fraude ten grondslag liggen. Dat de feiten en omstandigheden zoals vermeld in het controlerapport een aanwijzing voor fraude zouden kunnen zijn, is onvoldoende om te concluderen dat daadwerkelijk sprake is van fraude. Verder is gesteld noch gebleken dat binnen de keten op enige andere wijze sprake is van fraude. Met alles wat verweerder heeft overgelegd en verklaard, heeft hij dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een keten waarin btw-fraude is gepleegd. Het beroep is reeds daarom gegrond, de overige stellingen van eiseres hoeven daarom niet behandeld te worden.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moeten de beroepen gegrond worden verklaard.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1) waarbij de rechtbank de zaken aanmerkt als samenhangende zaken.