ECLI:NL:RBDHA:2023:3367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
NL22.26401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 1 november 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de informatie van de Marokkaanse autoriteiten en dat de voortgang van de uitzettingsprocedure voldoende is. Eiser heeft tijdens eerdere gesprekken aangegeven dat hij de Algerijnse nationaliteit bezit en niet naar Marokko wil terugkeren, wat complicaties met zich meebrengt voor de uitzetting. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting te realiseren en dat er zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26401
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend en eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1987. Tijdens een vertrekgesprek, gehouden op 7 november 2022 en de behandeling ter zitting van een eerder beroep op 14 november 2022, heeft eiser gesteld dat zijn naam [naam] is, dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 1992 te [geboorteplaats] in Algerije, en dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 november 2022 (in de zaak NL22.22465) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt. Er is op 4 november 2022 een laissez passer (lp) aanvraag ingediend. Ondanks dat de Marokkaanse autoriteiten in België eisers nationaliteit hebben bevestigd en er een lp toezegging is gedaan door deze autoriteiten is nog geen enkele reactie ontvangen. Eiser stelt zich op het standpunt dat van verweerder meer inspanningen mogen worden verwacht dan het enkel schriftelijk rappelleren bij de Marokkaanse autoriteiten. Er zijn indicaties om te betwijfelen of de genoemde data van het rappelleren op de lp aanvraag juist zijn omdat deze data niet op chronologische volgorde in een voortgangsrapport zijn vermeld. Daarnaast is het niet logisch dat al op 11 november 2022 een rappel wordt gestuurd, als de lp aanvraag op 10 november 2022 is verzonden. Dan blijven de gevoerde vertrekgesprekken op 7 november en 12 december 2022 over. Ook als wel wordt vastgehouden aan de genoemde data van het rappelleren, dan is onvoldoende voortvarend gehandeld. Dan zou er immers op 11 november 2022 zijn gerappelleerd om vervolgens pas op 2 december 2022 weer een uitzettingshandeling te verrichten, namelijk een nieuw rappel. In de tussenliggende periode van 21 dagen zijn geen vertrekhandelingen verricht. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag d.d. 7 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:2040) .
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269), heeft overwogen dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko niet (meer) ontbreekt. Daarnaast licht verweerder toe dat er gedwongen uitzettingen naar Marokko plaatsvinden. Bij de lp aanvraag van 10 november 2022 is ook de informatie betrokken uit België, te weten dat op 2 augustus 2022 een lp is toegezegd door de Marokkaanse diplomatieke vertegenwoordiger aldaar. Verweerder moet enige tijd worden gegund om de reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de lp aanvraag af te wachten, alvorens van hem wordt verlangd dat hij indringender aandringt bij de Marokkaanse autoriteiten op een reactie. Eiser geeft tot op heden geen blijk van medewerking nu hij tijdens het vertrekgesprek van 7 november 2022 en ter zitting op 14 november 2022 nog heeft verklaard dat hij de Algerijnse nationaliteit bezit. Daarnaast heeft eiser in zijn meest recente vertrekgesprek van 12 december 2022 wederom aangegeven niet naar Marokko te willen terugkeren. De verwijzing naar de uitspraak van rechtbank Den Haag d.d. 7 maart 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:2040) leidt niet tot een ander standpunt nu geen sprake is van gelijke gevallen. In casu heeft verweerder na sluiting van het vorig onderzoek regelmatig gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten en een vertrekgesprek gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. Verweerder heeft op 2 december 2022 en 22 december 2022 gerappelleerd bij deze autroiteiten in verband met afgifte van een lp. Anders dan eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de informatie omtrent het rappelleren in de voortgangsgegevens. Dat de Marokkaanse autoriteiten in België reeds een lp hebben toegezegd doet niet aan het voorgaande af, te meer omdat verweerder voor wat betreft de afgifte van een lp afhankelijk is van de werkwijze van de deze autoriteiten. De rechtbank acht de duur van dit onderzoek niet dermate lang dat daardoor het zicht op uitzetting ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. Voor zover eiser met zijn stelling dat verweerder niet langer mag volstaan met het verrichten van standaard uitzettingshandelingen zoals het rappelleren en het houden van vertrekgesprekken beoogt te betogen dat verweerder op dossierniveau dient te rappelleren, overweegt de rechtbank dat geen specifieke omstandigheden zijn gebleken die verweerder daartoe nopen. Het is in dat verband in hoge mate aan de Marokkaanse autoriteiten en aan verweerder te bepalen hoe het diplomatieke verkeer vorm wordt gegeven. Daarnaast heeft verweerder op 12 december 2022 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het verslag van dit vertrekgesprek blijkt dat eiser niet wenst terug te keren naar Marokko. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Op dit moment is niet gebleken dat eiser die medewerking verleent. Gelet op voornoemde uitzettingshandelingen, in onderlinge samenhang bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van 7 maart 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2022:2040) slaagt niet, omdat het aan die uitspraak ten grondslag liggende feitencomplex, zoals verweerder heeft gesteld, anders is dan in de deze zaak. Zo loopt er in deze zaak wél een onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van een lp voor eiser. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt en dat verweerder voldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.