ECLI:NL:RBDHA:2022:2040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 21 januari 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek te laat is gesloten, namelijk op 2 maart 2022, terwijl dit uiterlijk op 1 maart 2022 had moeten gebeuren. Hierdoor is de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard met ingang van 2 maart 2022. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en eiser onmiddellijk in vrijheid gesteld.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser toegewezen en een schadevergoeding van € 2.900 aan eiser toegekend, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien er sinds 2 februari 2022 slechts één uitzettingshandeling was verricht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, wat bijdroeg aan de onrechtmatigheid van de bewaring. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2942
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 januari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd.1 Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 2 maart 2022 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1994 en de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 februari 2022 (in de zaak NL22.1070) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten
1. Vreemdelingenwet 2000.
grondslag ligt, rechtmatig was.2 Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het onderzoek in voornoemde zaak is gesloten op 2 februari 2022.
4. De rechtbank stelt vast dat het vooronderzoek in deze periode op grond van het bepaalde in artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten worden gesloten op 1 maart 2022. De rechtbank heeft het onderzoek pas gesloten op 2 maart 2022. Dit betekent dat sprake is van een termijnoverschrijding. De rechtbank stelt feitelijk vast dat de termijnoverschrijding door de rechtbank enkel aan de rechtbank is te wijten en dat hiervoor geen enkele aanwijsbare oorzaak bestaat. Reeds hierom is het voortduren van de vreemdelingenbewaring in ieder geval onrechtmatig met ingang van 2 maart 2022, zijnde de dag na de dag waarop de rechtbank op grond van de wet het vooronderzoek uiterlijk had moeten sluiten. Dit betekent dat de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal bevelen.
5. Aangezien de te beoordelen periode in dit vervolgberoep de voortduring van de vreemdelingenbewaring vanaf 2 februari 2022 betreft, zal de rechtbank de beroepsgronden inhoudelijk beoordelen.
6. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat uit de voortgangsrapportage van 23 februari 2022 blijkt dat verweerder sinds 2 februari 2022 één uitzettingshandeling heeft uitgevoerd. Op 9 februari 2022 heeft verweerder namelijk een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder sindsdien enige uitzettingshandelingen heeft verricht, waardoor de rechtbank vaststelt dat verweerder inmiddels al 22 dagen stilzit. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
8. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Zoals de rechtbank in de onder 3 genoemde uitspraak heeft overwogen, heeft eiser niet de feitelijke juistheid betwist dat hij zich niet aan zijn meldplicht heeft gehouden. Hierdoor heeft verweerder de uiterste overdrachtstermijn mogen verlengen op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat eiser beroep heeft ingesteld tegen de verlenging van de overdrachtstermijn maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank is nog immer van oordeel dat dit een afzonderlijke procedure betreft, die buiten de omvang van het geschil in deze zaak valt.
9. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 3 februari 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen
voor 29 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van en 29 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 2.900.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.900 (negenentwintighonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759 (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19535260

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.