ECLI:NL:RBDHA:2023:33

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
C/09/635924 / KG ZA 22-882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in beslagen bescheiden in kort geding met verstekverlening

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen Davines S.p.A., Davines Nederland B.V. en Comfort Zone Nederland B.V. als eiseressen en Forallbeauty B.V. als gedaagde. De gedaagde partij is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eiseressen hebben een vordering tot inzage ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met als doel aanvullend bewijs te verkrijgen ter onderbouwing van hun vordering tot schadevergoeding in een bodemprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering en dat de gevorderde inzage niet onrechtmatig of ongegrond is. De rechtbank heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele beperkingen om executiegeschillen te voorkomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 14.104,78, inclusief advocaatkosten, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van deze kosten, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet voldoet aan het opgelegde bevel tot medewerking. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E.F. Brinkman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/635924 / KG ZA 22-882
Vonnis in kort geding van 4 januari 2023
in de zaak van

1.de rechtspersoon naar vreemd recht

DAVINES S.P.A.,
te Parma, Italië,
2.
DAVINES NEDERLAND B.V.,
te Deventer,
3.
COMFORT ZONE NEDERLAND B.V.,
te Deventer,
eiseressen,
advocaat mr. J.H.C. van den Akker te Zeist,
tegen
FORALLBEAUTY B.V.,
te Moordrecht,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2022 met producties EP01 t/m EP21;
  • het e-mailbericht van eiseressen van 6 december 2022, met producties EP22 en EP23.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 8 december 2022. Gedaagde is niet verschenen.

2.De beoordeling

verstekverlening
2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen, zodat tegen gedaagde verstek zal worden verleend.
Spoedeisend belang
2.2.
In deze procedure is voldoende aannemelijk geworden dat eiseressen voldoende spoedeisend belang hebben bij de vordering tot inzage in de beslagen bescheiden. Eiseressen wensen in de bodemprocedure gebruik te maken van de inhoud van het beslagen bewijs ex artikel 843a Rv [1] om zo aanvullend bewijs te verkrijgen ter nadere onderbouwing van de gestelde inbreuk en de vordering tot schadevergoeding.
vorderingen
2.3.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vorderingen grotendeels worden toegewezen behoudens hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van de beperking daarvan dan wel omdat het onnodig aanleiding geeft tot executiegeschillen. Aangezien gedaagde niet is verschenen in dit geding, ondanks de juiste betekening, moet er, zonder ook enig ander kenbaar verweer daartegen, van uit worden gegaan dat zij geen bezwaren heeft tegen de manier van inzage als voorzien in het primair gevorderde.
2.4.
De in het petitum onder I gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd op het hierna te vermelden bedrag.
proceskosten
2.5.
Eiseressen hebben een volledige proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. De proceskosten worden in een verstekprocedure gelet op de eisen van een goede procesorde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h Rv begroot, indien zij bij dagvaarding reeds zijn opgegeven en gespecificeerd dan wel, indien zij pas na dagvaarding worden opgegeven en gespecificeerd, aan de niet-verschenen gedaagde(n) kenbaar zijn gemaakt. Aan deze voorwaarde is voldaan. De voorzieningenrechter overweegt dat eiseressen reeds bij dagvaarding gedaagde hebben medegedeeld dat zij aanspraak maken op de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv. Eveneens hebben eiseressen de proceskosten verder geconcretiseerd en gespecificeerd bij productie 23 en op 13 december 2022 aan gedaagde gemaild. Ten aanzien van het daarbij gebruikte emailadres
[[emailadres]is de voorzieningenrechter gezien de reactie per mail van de heer [A], middellijk bestuurder van gedaagde, op 28 september 2022 voldoende overtuigd dat het gaat om een werkend mailadres en dat de stukken inzake deze zaak gedaagde eveneens per mail hebben bereikt.
2.6.
Wat betreft de opgegeven advocaatkosten van € 13.106,50 overweegt de rechtbank dat deze vallen buiten het voor een eenvoudige zaak vastgestelde maximale indicatietarief voor IE-zaken. Deze kosten zullen daarom op € 6.000 worden vastgesteld.
2.7.
Gelet op het voorgaande zullen de kosten aan de zijde van eiseressen worden begroot op € 6.000 aan salaris advocaat, vermeerderd met de in productie 23 en bij pleitnota opgegeven verschotten van de beslaglegging ad € 7.325,45, de kosten van de dagvaarding van € 103,33 en het griffierecht van € 676, in totaal derhalve op € 14.104,78.
2.8.
De termijn voor het betalen van de proceskosten zal worden bepaald op 14 dagen na betekening van het vonnis. De termijn als bedoeld in 1019i Rv zal ambtshalve worden bepaald op zes maanden na heden.
2.9.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (vgl. Zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rov. 3.5; HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rov. 3.2). Deze rechtspraak moet zo worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat. Daarbij geldt dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Voor afzonderlijke vermelding van de nakosten en de wettelijke rente daarover in de proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde,
3.2.
wijst het bij dagvaarding onder (a) en primair 1, 2 en 3 gevorderde toe,
3.3.
beveelt gedaagde daarbij alle medewerking te verlenen zoals bij dagvaarding onder I gespecificeerd (met uitzondering van de daarin genoemde dwangsom die hierna wordt bepaald),
3.4.
bepaalt dat gedaagde bij overtreding van het 3.3. hiervoor opgelegde bevel een dwangsom verbeurt van € 500 per dag of gedeelte daarvan dat zij geheel of gedeeltelijk in strijd handelt met het in 3.3 opgelegde bevel, zulks met een maximum van € 15.000,
3.5.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseressen tot op heden begroot op € 14.104,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.8.
bepaalt, ambtshalve en voor zover nodig, de termijn als bedoeld in 1019i Rv op zes maanden na heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering