ECLI:NL:RBDHA:2023:3109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
22/1849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de mate van invaliditeit van een militair met PTSS en de vraag naar het dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de staatssecretaris van Defensie over de herbeoordeling van zijn militair invaliditeitspensioen. Eiser, die lijdt aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn uitzending naar Libanon in 1981, was het niet eens met de vaststelling van zijn invaliditeit op 20,42% door verweerder. Eiser had eerder een invaliditeit van 22,08% toegekend gekregen, maar verweerder stelde dat de mate van invaliditeit was verlaagd na een herbeoordeling. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte een verergerend dienstverband had aangenomen in plaats van een oorzakelijk dienstverband voor zijn PTSS en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn co-morbiditeit, waaronder een persoonlijkheidsstoornis.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere oordeel over de aard van het dienstverband te herzien. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts de mate van invaliditeit op een zorgvuldige wijze had vastgesteld en dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank merkte op dat eiser, indien zijn aandoeningen na de peildatum waren verergerd, een nieuw verzoek kon indienen bij verweerder. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van medische rapportages en de noodzaak voor nieuwe feiten bij herbeoordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Hoenen),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het militair invaliditeitspensioen van eiser hernieuwd vastgesteld op 20,42% met ingang van
21 februari 2021. Daarbij is een medische eindtoestand aangenomen.
Bij besluit van 9 februari 2022 (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 18 augustus 2022 een psychiatrische expertise van prof. dr. G.F. Koerselman overgelegd.
Verweerder heeft hierop op 30 augustus 2022 een reactie gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is als militair gedurende zijn diensttijd uitgezonden naar Libanon (1981). Als gevolg van de uitzendingen lijdt eiser aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser is bij besluit van 8 augustus 2017 met ingang van 2 november 2015 een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een mate van invaliditeit van 22,08% (afgerond 23%). In het primaire besluit heeft verweerder in het kader van een herbeoordeling de mate van invaliditeit vastgesteld op 20,42% (afgerond 21%). In bezwaar stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in 2017 ten onrechte is uitgegaan van een verergerend dienstverband voor de PTSS. Dat had een oorzakelijk dienstverband moeten zijn. Daarmee dient ook dienstverband aanvaard te worden voor de co-morbiditeit. Daarnaast vindt eiser dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder stelt dat bij het rechtens vaststaande besluit van 8 augustus 2017 is uitgegaan van een verergerend dienstverband voor de PTSS en dat er geen oorzakelijk dienstverband is aangenomen voor de persoonlijkheidsstoornis. Verweerder volgt het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsarts R.G. Goedhard dat hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd geen aanleiding is om terug te komen op dat standpunt. De verzekeringsarts heeft bij de herbeoordeling aanleiding gezien het medisch advies aan te passen in die zin dat de invaliditeit dient te worden bepaald op 20,42%.
Nu de stoornis in alcoholgebruik grotendeels in remissie is, wordt deze niet beschouwd. Volgens verweerder is er ook geen sprake van complexe psychiatrische problematiek en hoeft er geen psychiatrische expertise te worden aangevraagd. Verweerder vindt tot slot dat de beperkingen met het percentage dat de verzekeringsarts adviseert voldoende zijn gewaardeerd.
Wat vindt eiser?
3. Aan het bestreden besluit is het verzekeringsgeneeskundig rapport van verzekeringsarts P.G. Verkerk uit 2017 ten grondslag gelegd. Volgens eiser is deze rapportage niet onaantastbaar. Eiser acht zich verdergaander beperkt dan door verweerder is aangenomen. Eiser meent dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar al zijn klachten en onvoldoende informatie is betrokken bij de beoordeling. Eiser meent dat er sprake is van een oorzakelijk dienstverband voor de PTSS en dat ook een dienstverband moet worden aanvaard voor co-morbiditeit, waaronder de persoonlijkheidsstoornis. Eiser acht de toegekende scores te laag. In beroep heeft eiser ter onderbouwing van zijn betoog een psychiatrische expertise van prof. dr. G.F. Koerselman (Koerselman) overgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat aan eiser op 8 augustus 2017 een militair invaliditeitspensioen is toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 23%. Verweerder heeft daarbij op basis van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 27 juli 2017 geen oorzakelijk maar wel een verergerend dienstverband voor de PTSS aanvaard. Daarbij is verder geen dienstverband aanvaard voor de persoonlijkheidsstoornis. Eiser heeft daartegen indertijd geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit en het daaraan ten grondslag liggend oordeel over de aard van het dienstverband in rechte vaststaat. Verweerder heeft terecht aangenomen dat eiser in bezwaar in wezen verzoekt om terug te komen op dat oordeel over de aard van het dienstverband. Hoewel onderhavig besluit ziet op een ambtshalve herbeoordeling van de mate van invaliditeit per een latere datum (1 februari 2021) heeft verweerder dat verzoek van eiser in bezwaar om herziening van het oordeel over de aard van het dienstverband uit 2017 terecht beoordeeld in licht van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat dat hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd geen nieuwe feiten of omstandigheden opleveren die aanleiding vormen om het oordeel over de aard van het dienstverband te herzien. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Nieuwe feiten moeten bij de aanvraag of in bezwaar worden vermeld. Met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht kan volgens vaste rechtspraak bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening worden gehouden. [2] Eerst als sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden kan de vraag aan de orde komen of het besluit waarvan wordt gevraagd terug te komen onjuist is en of van dit besluit zou moeten worden teruggekomen.
6. Eiser baseert zijn verzoek om herziening van het eerdere oordeel over de aard van het dienstverband op de door hem in bezwaar ingebrachte adviezen van M. Blom, arts en medisch adviseur, van 11 april 2021 en 24 augustus 2021. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts Goedhard in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapportages van 4 augustus 2021 en 1 december 2021 inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit die adviezen niet blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om het in 2017 ingenomen standpunt ter zake van de aandoeningen met dienstverband te herzien.
De rechtbank ziet in de expertise van Koerselman, gelet ook op de eveneens inzichtelijke reactie daarop van de verzekeringsarts Goedhard, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Zulks nog daargelaten dat die expertise pas in beroep is uitgebracht en ingediend, zodat daar bij de toepassing van artikel 4:6 van de Awb geen rekening mee kan worden gehouden.
Verweerder heeft daarbij in navolging van de verzekeringsarts het document “T1 en T2 traumatisering (bij psychische aandoeningen)”, zoals dat sinds 1 maart 2019 geldt, op goede gronden niet als nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb aangemerkt. Dit document ziet kennelijk op een beleidswijziging waarbij bij de beoordeling van het dienstverband van PTSS het onderscheid tussen T1 en T2 Traumata komt te vervallen en voor beiden oorzakelijk dienstverband wordt aangenomen als er geen of slechts geringe invloeden van buiten de dienst aan de orde zijn. Het betreft derhalve een aanpassing van de wijze waarop het dienstverband bij PTSS wordt beoordeeld die geldt voor beoordelingen vanaf 1 maart 2019 en deze wijziging is derhalve niet van toepassing op de beoordeling van eiser in 2017, waarvan herziening wordt verzocht.
7. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiser heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [3] Gelet op wat eiser heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Gelet op het vorenoverwogene mocht verweerder bij de vaststelling van de mate van invaliditeit per 1 februari 2021 uitgaan van het in 2017 vastgestelde verergerend dienstverband voor de PTSS en de afwezigheid van een oorzakelijk dienstverband voor de persoonlijkheidsstoornis.
Mate van invaliditeit
8. De rechtbank dient vervolgens een oordeel te geven over eisers betoog dat verweerder de mate van invaliditeit per 1 februari 2021 onjuist is vastgesteld. Eiser betoogt dat verweerder verschillende subrubrieken onjuist beoordeelt heeft.
8.1
Eiser heeft ten aanzien van de subrubriek mobiliteit aangevoerd dat er verdergaande beperking aan de orde is dan klasse 1. Eiser heeft gebruik gemaakt van militair vervoer om naar zijn keuring te komen. De afstand Groningen-Amsterdam ervaart eiser als een grote reisafstand waarbij hij de neiging heeft weg te zakken/slaperig te worden. Eiser heeft dagelijks spanningen waardoor het een strijd is om rustig te blijven in het verkeer. Hij mijdt druk verkeer en onbekende bestemmingen waardoor mobiliteit beperkt is tot vaste, bekende routes.
De rechtbank is het niet met eiser eens. Zoals de bezwaarverzekeringsarts Goedhard uitgelegd heeft in zijn reactie van 1 februari 2022 hanteert verweerder in deze subrubriek een uitvoeringsbeleid. Aan eiser is klasse 1 toegekend omdat hij niet in staat is zich te verplaatsen met het OV. Eisers betoog dat hij onbekende bestemmingen vermijdt heeft verweerder niet hoeven volgen aangezien hij zich voor zijn keuring wel heeft begeven naar een onbekende bestemming. Daarmee beperkt hij zich ook niet tot vaste routes. Eiser ontkent niet dat hij in staat is om te fietsen of auto te rijden waardoor verdere scores ook niet behaald worden.
8.2
Eiser vindt dat verweerder ten onrechte klasse 0 aangenomen heeft voor de subrubriek seksuele functie. Er is sprake van een verlies aan functioneren. De rechtbank is het ook op dit punt niet eens met eiser. Goedhard heeft in zijn reactie van 4 augustus 2021 onderbouwd aangegeven dat er op de peildatum 11 september 2020 sprake was van nagenoeg ongestoorde seksualiteit. Eiser heeft dit niet afdoende gemotiveerd betwist. Daarmee stelt de rechtbank vast dat er op de peildatum nog geen sprake was van een situatie waarbij een score toegekend had moeten worden.
8.3
Ten aanzien van de subrubriek sociale activiteiten is bij de herbeoordeling gegaan van een klasse 3 naar 2. Daarbij heeft de verzekeringsarts betrokken dat de PTSS grotendeels in remissie is en de verminderde actieradius niet meer volledig valt te verklaren vanuit de dienstverbandaandoening maar deze voornamelijk berust op de hoofddiagnose persoonlijkheidsproblematiek. Eiser stelt hier tegenover dat de PTSS klachten nog altijd aanwezig zijn en dat voor de dwangmatige persoonlijkheidsstoornis ook dienstverband aanvaard dient te worden. De rechtbank oordeelt dat eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt heeft dat klasse 2 niet toereikend is. Zoals hierboven overwogen mocht verweerder uitgaan van de afwezigheid van oorzakelijk dienstverband voor de persoonlijkheidsstoornis.
8.4
Eiser vindt dat voor de subrubriek communicatieve (emotionele) vaardigheden / activiteiten klasse 3 dient te worden aangenomen. Hij heeft weinig tot geen band met de directe leefomgeving en hij haakt geregeld af. Hij heeft ook geen vriendin meer, zoals wel in het VGO lijkt te staan. Goedhard geeft in zijn reactie van 4 augustus 2021 aan dat het hebben van een vriendin niet relevant is voor deze beoordeling. Het onderscheid is vooral gericht op het al dan niet hulp nodig hebben bij bepaalde activiteiten. Eiser kan zich redden met de ondersteuning die hij nu krijgt. Dat impliceert dat hij niet afhankelijk is van dagelijkse hulp om nog zelfstandig te kunnen blijven functioneren. De rechtbank oordeelt ook op dit onderdeel dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat klasse 2 niet toereikend is.
8.5
Voor de subrubriek structuur aanbrengen is volgens eiser ten onrechte klasse 0 aangenomen. Eiser brengt juist helemaal geen structuur aan in zijn dagelijkse leven. Daarbij is eiser onder meer vergeetachtig, kan hij snel chaotisch zijn en is hij snel afgeleid waardoor hij geen klusjes afmaakt. Goedhard geeft in zijn reactie van 4 augustus 2021 aan dat deze dingen niet te scharen zijn onder de gevolgen van PTSS. Bij een medische eindtoestand moet waar mogelijk onderscheid gemaakt worden tussen de gevolgen van de verschillende bij eiser spelende psychiatrische aandoeningen en mogen alleen de gevolgen worden meegewogen die het gevolg zijn van de dienstverband aandoening. Eiser heeft hier tegenover gesteld dat de gevolgen in overwegende mate door de PTSS veroorzaakt worden. Een psychiatrische expertise zou dat moeten uitwijzen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nergens uit blijkt dat de verzekeringsarts of de bezwaarverzekeringsarts niet in staat waren om tot een gewogen advies te kunnen komen. Inschakelen van een psychiatrische expertise was daarom niet geboden. Ook uit de expertise van Koerselman blijkt de rechtbank niet dat gevolgen die eiser ondervindt in de subrubriek structuur in overwegende mate toe te schrijven zijn aan eisers PTSS.
8.6
Ook in de subrubriek huiselijke activiteiten is eiser van mening dat verweerder ten onrechte klasse 0 heeft toegekend. Eiser schuift taken voor zich uit, is vergeetachtig bij boodschappen en het is een rommel in huis. Ook hier heeft Goedhard voldoende onderbouwt dat deze beperkingen niet voortvloeien uit de PTSS maar andere psychiatrische problemen waarvoor geen dienstverband wordt aanvaard.
8.8
Tot slot stelt eiser zich bij de subrubriek omgaan met stressvolle gebeurtenissen op het standpunt dat een verdergaande beperking dan klasse 2 dient te worden aangenomen. Eiser heeft moeite om met spanningen om te gaan, deze resulteren in lichamelijke klachten. Hij is snel geïrriteerd en prikkelbaar/agressief. De rechtbank is het op dit punt niet met eiser eens. Goedhard geeft aan dat de score gelijk is aan die in 2017, terwijl de situatie met betrekking tot de PTSS enigszins is verbeterd. Dat eiser een klankbord zoekt als het mis loopt ziet Goedhard als een ontwikkeling in eisers coping mechanisme. De rechtbank ziet niet in waarom het advies van de verzekeringsarts voor onjuist moet worden gehouden.
9. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de mate van invaliditeit met dienstverband op de peildatum met een percentage van in totaal 20,42% (afgerond 21%) niet heeft onderschat.
10. De rechtbank merkt ter informatie van eiser op dat hij, indien de dienstverbandaandoeningen na de onderhavige peildatum zijn verergerd, een nieuw verzoek kan indienen bij verweerder. Zoals hiervoor is overwogen is weliswaar een eindtoestand vastgesteld, maar dat dit heeft te gelden als ondergrens. Bij een verergering kan de mate van invaliditeit dus worden aangepast.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
2.Zie bijvoorbeeld van de CRvB 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2250
3.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.